De waarde van alles - Mariana Mazzucato
Met dit monumentale boek legt de auteur de vinger op een wel erg zwakke plek in ons economisch en politiek denken en handelen. Economen en politici gaan elkaar figuurlijk te lijf om uit te maken met hoeveel de mondiale, regionale of lokale economie is gegroeid. Daarbij hanteert iedereen het concept van BBP, het bruto binnenlands product, zijnde de som van alle goederen en diensten die binnen een bepaald periode binnen een bepaald geografisch gebied is geproduceerd. En men doet alsof dit een objectieve, universele maatstaf is. Niets is minder waar.
In een glashelder, en zelfs voor niet-economen goed te volgen betoog, toont de auteur aan dat het begrip groei, met de daarachter liggende gedachte van creatie van waarde door de economische literatuur en geschiedenis een hoogst volatiel begrip is en meestal de weerspiegeling is van wie op dat moment de economische, en dus politieke macht in handen heeft of probeert te krijgen. Zo is het logisch dat in de Middeleeuwen tot aan de Eerste Industriële Revolutie werd aangenomen dat alleen grond economische waarde kon voortbrengen. De (groot)grondbezitter was de enige die, dankzij zijn grond, voedsel voortbracht en dus aanspraak kon maken op de inkomsten en winsten die aldus werden gegenereerd.
Dat slecht betaalde landarbeiders die grond moesten bewerken, was een bijkomstigheid waar verder niet teveel aandacht moest worden aan besteedt. Dat de schaarse grond duurder werd naarmate de bevolking toenam, er moesten méér mondjes worden gevoed, en dus de grondbezitters een bijkomende monopolie-rente opstreken, was ook normaal. Zij of hun voorouders hadden destijds onvruchtbare grond ontwikkeld en mochten daar nu letterlijk en figuurlijk de vruchten van plukken. Handelaars daarentegen waren in feite parasieten: zij creërden géén toegevoegde waarde (de hoeveelheid voedsel nam niet toe) en hun activiteiten moesten dus niet worden meegeteld in het bepalen van de economische groei van een land.
Later – met de industrialisatie – moest men dit waarde concept aanpassen en kreeg de factor productieve arbeid meer gewicht in dit debat. Voor de financiële sector was er nog steeds twijfel of deze wel moest meegeteld worden in het bepalen van de creatie van waarde in een land. Wat wel duidelijk was: de overheidssector was per definitie niet-productief en dus had iedereen er alle belang bij dat deze zo klein mogelijk werd gehouden. Dus onder het mom van economie werd er aan ideologie en politiek gedaan. En zo gaat het verhaal verder. Stap voor stap wordt duidelijk gemaakt dat men binnen de economische wetenschap wel met heel erg botte en niet gekalibreerde meetinstrumenten werkt (hoewel men wel goochelt met cijfers tot na de komma).
Maar tot voor kort was dat blijkbaar voor niemand, noch de economen, noch de politici, een beletsel om hoogdravende verklaringen af te leggen en standpunten in te nemen, alsof die gebaseerd waren op een objectieve, wetenschappelijke analyse. Bovendien werd in dit debat een dimensie zwaar onderbelicht en vaak vergeten: alles draaide rond de vraag hoe groot is de groei? Hoe kunnen we beter doen? Terwijl de vraag hoe we de opbrengsten verdelen van die waardecreatie tot voor kort minder aandacht genoot. Naast de vraag wat nu wel of niet tot de productieve sector moest/mocht worden gerekend, is er vooral sinds de start van de ‘Club van Rome’ (Grenzen aan de groei, 1972) ook het bewustzijn gekomen dat er ook wel sectoren en/of activiteiten zijn die waarde vernietigen of toch minsten onttrekken en dat dit helemaal niet in rekening wordt gebracht.
In dit boek worden dan ook een hele reeks boeiende vragen aangeraakt. De auteur verplicht de lezer om zijn vaste waarheden toch best even terug kritisch te bekijken. Zo heeft de auteur een heel erg grote aversie ten aanzien van de financiële sector, meer bepaald dan dat onderdeel waar met synthetische financiële producten los van enige onderliggende tastbare economische activiteit, zwaar wordt gespeculeerd, in feite gewoon gegokt. Ook de manier waarop binnen de innovatieve ICT sector heel wat kosten gecollectiviseerd zijn, en betaald worden met belastinggeld, terwijl de baten verregaand geprivatiseerd zijn door enkele grote spelers (die er ook nog eens alles aan doen om op hun buitensporige winsten helemaal géén belastingen te betalen).
De prijszetting binnen de farmaceutische sector heeft volgens de auteur het concept waarde op zijn kop gezet. Daar waar vroeger de prijs voor een goed vooral bepaald werd op basis van de waarde van de input (land, arbeid, kapitaal) wordt nu de prijs bepaald op basis van de waarde die de consument bereid is er aan toe te kennen. Zo is het redden van een mensenleven ons zoveel waard, dat de kost van zeldzame medicijnen niet langer bepaald wordt door de kosten van ontwikkeling van dat medicijn, maar op basis van de prijs die de maatschappij, via de belastingen en/of de sociale zekerheid, bereid is te betalen om die levens te redden. En dus worden er buitensporige winsten gecreëerd, waar alweer een kleine groep van kapitaalverschaffers van profiteren.
Ook het recent vrij populaire fenomeen van bedrijven die hun eigen aandelen inkopen, wijst op verdoken waardeonttrekking. Als een bedrijf zoveel winst maakt, dat ze zelf binnen het bedrijf geen middel vinden om die winsten zinvol te herinvesteren en dan maar hun aandeelhouders en topmanagers belonen met de inkoop van eigen aandelen (waardoor de waarde van de overblijvende aandelen verder toeneemt) vindt in haar ogen geen genade.
Kortom, dit is een boek waar een groot aantal actuele thema’s aan bod komen. Haar pleidooi om vooreerst met betere (vooral méér omvattende) maatstaven onze economische prestaties te meten, kunnen wij alleen maar onderschrijven. Dat het probleem van de herverdeling van de gecreëerde economische waarde meer economische en politiek aandacht moet krijgen, begint stilaan en vooral sinds de publicatie van het werk van Thomas Piketty, ook bij alle betrokkenen door te dringen. Zelfs een fervent marktgerichte econoom als Paul De Grauwe geeft toe dat hij in zijn lange academische carrière te weinig aandacht heeft besteedt aan de nefaste impact van deze scheve inkomens- en vermogensverdeling. En dat de Publieke Sector helemaal géén waarde zou creëren, en dus best zo klein mogelijk wordt gehouden, wordt alleen nog verdedigd door wereldvreemde politici die zich hebben laten inpakken door een kleine, maar selecte en uiterst rijke groep van superrijken.
Niettemin biedt het boek vooral een positief en hoopgevend perspectief: er wordt niet gepleit om de verschillende actoren binnen dit economisch krachtenspel verder tegen elkaar op te zetten, maar wel om eerder te pleiten door een gezamelijke aanpak en overleg tussen alle actoren, waarbij iedereen zijn deel in de gezamenlijk gecreëerde waarde bekomt. Hoe dit proces van wederzijds respect en overleg moet verlopen, laat ze wel in het midden. Nog veel stof tot nadenken. Dit boek heeft in elk geval de verdienste een aanzet te geven voor dit toekomstgericht debat over groei, welvaart en vooral welzijn.
Mariana Mazzucato, De Waarde van alles. Onttrekken of toevoegen aan de wereldeconomie, Nieuw Amsterdam, 2018.
Recensie door Mark Bienstman