Wereldrijk voor een dag - Amy Chua
‘De geschiedenis van de mens is een begraafplaats van grote culturen die catastrofaal eindigden omdat ze te onbekwaam waren om rationeel, met een plan en uit vrije wil te reageren op uitdagingen’, aldus de Amerikaanse filosoof Erich Fromm. Daarmee sluit hij aan bij de stelling van Hegel dat de geschiedenis ons alleen maar leert dat mensen uit haar niets willen leren. Het zijn gezegdes die zoals andere clichés een grond van waarheid bevatten. Al sinds de oudheid zijn er volkeren en culturen geweest die hun wil hebben opgelegd aan anderen, niet alleen omdat ze daarvoor de ambitie hadden, maar vooral het talent, de macht en de energie om dat te doen. Het heeft geleid tot wereldrijken met het bijzondere vermogen om hun politieke, maatschappelijke en culturele inzichten aan anderen op te leggen. Talloze minder machtige landen en volkeren, met eigen tradities, talen en gebruiken, zijn erdoor aangepast, opgeslokt of gewoonweg vernietigd. Maar de afloop was steeds dezelfde. Ook die zo gevreesde, onaantastbaar geachte en machtige wereldrijken gingen uiteindelijk ten onder. Wat overblijft zijn enkel gebouwen, monumenten en ruïnes als stille getuigen van vergane glories zoals Persepolis in het huidige Iran, het Romeinse Colosseum, de Chinese Muur en de duizenden terracottafiguren die als grafgiften zijn meegegeven aan de eerste keizer van China.
Over de opkomst en ondergang van die hypermachten schreef Amy Chua het indrukwekkende boek Wereldrijk voor een dag. Hierin beschrijft de Amerikaanse hoogleraar een reeks overeenkomsten tussen het Perzische en Romeinse imperium, de Chinese Tangdynastie, het Mongoolse, Nederlandse en Britse rijk, en de Verenigde Staten van Amerika. Elk op zich zijn deze grootmachten er in de loop van de geschiedenis in geslaagd een groot deel van de wereld te onderwerpen of hun zienswijzen op te leggen. De meest opvallende gelijkenis is, volgens de auteur, hun strategische tolerantie en hun vermogen om het talent van hun rivalen aan te trekken en in dienst te stellen van zichzelf. Het lijkt een wat vreemde stelling in de wetenschap dat de meeste leiders van die wereldrijken bijzonder wreed tekeergingen en hun vijanden manu militari onderwierpen. Amy Chua heeft het echter niet over tolerantie in de zin van politieke of culturele gelijkheid, wel dat men bestaande structuren met hun eigen culturele en religieuze tradities binnen het eigen rijk liet voortbestaan voor zover ze geen bedreiging vormen voor het centrale gezag van de heerser(s). Ook intolerante heersers bereikten enorm veel macht en veroverden grote gebieden, denk aan de nazi’s, maar ze slaagden er nooit in duurzame wereldmachten te worden. ‘Wil je overheersing op wereldschaal bereiken en behouden, dan is dwang simpelweg te inefficiënt, vervolging te duur en etnische en religieuze homogeniteit, net als inteelt, te weinig productief’, zo luidt haar stelling.
Het succes van hypermachten vloeit ook voort uit hun vermogen om de loyaliteit of minstens aanvaarding af te dwingen van de volkeren die men onderwierp. Als eerste wereldmacht ziet Amy Chua het Groot-Perzische of Achaemenidische Rijk van Cyrus van Alexandrië en zijn opvolgers van 559 tot 330 voor Christus. In tegenstelling tot andere heersers stond Cyrus tolerant tegenover de religieuze gebruiken en de talen van de volkeren die hij overwon. ‘Hij respecteerde zijn onderdanen en zorgde voor hen alsof zij zijn eigen kinderen waren; en zij op hun beurt bewonderden Cyrus als hun vader’, schreef Xenophon. Die tolerantie vloeide niet voort uit een moreel principe maar uit puur opportunisme want op die manier verkleinde hij de kans op lokaal verzet. Sterker nog, zijn opvolger Darius beschikte over een multinationaal leger. De terugval begon onder het ‘tirannieke bewind van Xerxes’ waarna het Rijk ten onderging en relatief eenvoudig kon veroverd worden door Alexander de Grote die op zijn beurt een groot rijk stichtte. Ondergang door intolerantie is het tweede gemeenschappelijke kenmerk van hypermachten dat Amy Chua beschrijft. Paradoxaal genoeg vloeit intolerantie vaak voort uit een teveel aan tolerantie voordien, iets wat de auteur ook zelf toegeeft, maar waarvoor ze geen sluitende redenering heeft.
Eenzelfde evolutie stelt Amy Chua vast bij de opkomst en ondergang van het Romeinse Rijk dat op zijn hoogtepunt wel 60 miljoen inwoners telde en tweeduizend jaar duurde, vanaf de stichting van Rome in 753 voor Christus tot de val van Constantinopel in 1453. Dat laatste is overdreven want zowel de eerste vijfhonderd jaar van Rome als het latere Oost-Romeinse Rijk kan men moeilijk beschouwen als hypermachten. Dat was wel het geval in de Hoge Keizertijd van 70 tot 192 na Christus. De auteur beschrijft hoe de Romeinen toen plaatselijke elites inschakelden om hun enorme rijk te besturen en opeenvolgende keizers zelfs afkomstig waren uit Spanje en Afrika. De gouden jaren van Rome vielen samen met haar tolerante houding tegenover religies, het toelaten van vrijhandel, de invoering van gemeenschappelijke valuta en haar kosmopolitische houding. Ook dit moet gerelativeerd worden. Rome zag de grote diversiteit niet als een ideaalbeeld, maar bevorderde actief de assimilatie. Maar het klopt dat ze onderworpen volkeren de kans liet om relatief onafhankelijk te blijven. De cruciale oorzaak van de ineenstorting was, volgens Amy Chua, de religieuze onverdraagzaamheid. De officiële aanvaarding van het christendom zorgde voor een verkramping die de assimilatie en integratie van de diverse bevolkingsgroepen ondermijnde. Natuurlijk speelden ook andere factoren een rol, zoals de etnische spanningen en de expansiedrift van de Germanen.
China kende onder de Tangdynastie (vanaf de zevende tot de tiende eeuw) een periode van ongekende macht. En opnieuw lag tolerantie aan de basis ervan. Onder de tweede Tangkeizer Tai-zong werden alle religies vrijelijk beleden en, opmerkelijk, ambtenaren werden niet langer geselecteerd op basis van afkomst, maar op basis van hun talent via een systeem van examens. Onder Xuan-zong groeide de hoofdstad Chang-An uit tot de grootste stad van de wereld, waar elke godsdienst werd toegestaan. Zelfs de doodstraf werd er afgeschaft. Een opmerkelijk verschil met het obscurantisme in het streng islamitische Omajjadische en het streng christelijke Byzantijnse Rijk uit die periode waar anders-gelovigen extreem vervolgd werden. De ondergang van de Tangdynastie begon in de achtste eeuw door intolerantie van de islam in het rijk zelf samen met een opstoot van xenofobie en een terugval op de eigen Chinese identiteit. ‘In een historisch patroon dat zich nog vele malen zou herhalen’, aldus Amy Chua, ‘keerde China zich op zelfvernietigende wijze naar binnen, sneed zich af van de rest van de wereld en probeerde “zuiverheid” te bereiken door zich van buitenlandse elementen te ontdoen’. Het is een steeds weerkerend patroon, ook in het Mongoolse Rijk dat in de dertiende eeuw zoveel macht veroverde – in het bijzonder omdat het eerst openstond voor invloeden van buitenaf – maar ook zelf door religieuze intolerantie ten onder ging.
Intussen kende het Europese Avondland haar duistere Middeleeuwen. Amy Chua wijst erop hoezeer het christendom die duisternis in stand hield. Toen Europa door de Mongolen overspoeld werden, gaven christelijke geestelijken de schuld voor deze rampspoed aan de Joden. Ze werden prompt vervolgd en vermoord. Het is opvallend hoezeer de hang naar zuiverheid onder de monotheïstische godsdiensten mee bepalend was voor de ondergang van de opeenvolgende grote rijken. Dat was ook het geval voor Spanje dat dank zij een relatieve tolerantie ten aanzien van Joden en moslims in de vijftiende eeuw sterk opkwam, maar na een pauselijke bul en het beruchte edict van Ferdinand en Isabella in 1492 alweer onderging. In dat jaar verlieten 200.000 Joden het land. Hiermee verwijst Amy Chua naar een derde gemeenschappelijk kenmerk van hypermachten. Het verdrijven van vitale bevolkingsgroepen is op termijn rampzalig. ‘De processen en martelkamers van de Inquisitie betekenden zinloze verliezen: ze brachten geen kennis of rijkdom voort, alleen haat en paranoia’, aldus de auteur. Het meest uitgesproken voorbeeld hiervan is nazi-Duitsland waar tal van Joodse intellectuelen het land moesten verlaten (of ontvluchtten) waardoor een schat aan kennis verloren ging.
Een omgekeerde beweging zien we in de opkomst en glorieperiode van het Nederlandse wereldrijk in de zeventiende eeuw. Het land stelde zijn deuren wijd open voor de vele ballingen in de rest van Europa wat leidde tot een grote economische bloei. Heel wat Joden vestigden zich in Amsterdam dat al snel het centrum van de diamanthandel werd. Ook vervolgde protestanten trokken er naartoe (onder de Spaanse katholieke furie daalde het aantal inwoners van Antwerpen, Gent en Brugge spectaculair). Descartes, Spinoza, Locke, Bayle en vele anderen zorgden voor een enorme opstoot van het culturele en intellectuele leven. De opmars van Nederland tot een hypermacht verliep dus ook via tolerantie, maar er was vooral de handelsgeest die zorgde voor een ongeëvenaarde aanwas van rijkdom. Met de Oost-Indische en later de West-Indische compagnie groeide zowel de economische als militaire macht van het land. En anders dan de vorige hypermachten waren de Hollanders niet echt uit op het veroveren van zoveel mogelijk grondgebieden; alles stond in het teken van de commercie. Maar juist dat streven zorgde ervoor dat dat kleine land, met zijn beperkt aantal inwoners, kon uitgroeien tot een wereldmacht met een vloot die sterker was dan die van andere landen. Toen de Nederlandse vloot Engeland in 1688 binnenviel en er de troon bemachtigde droeg het land in feite de wereldoverheersing over aan Engeland, de volgende hypermacht, schrijft Amy Chua.
De Glorious Revolution van 1688 en de Toleration Act van 1689 vormen het begin van de opmars van Engeland tot het Britse Rijk. Die twee gebeurtenissen duwden het land in een meer tolerante richting waarop het steeds sterker zou worden. Cruciaal was volgens Amy Chua de mogelijkheid voor mensen die behoorden tot andere etnische en religieuze groepen om aan te sluiten bij de Verlichtingsidealen en op die manier volwaardige burgers van Groot-Brittannië te worden. De afschaffing van de slavernij in 1838 gaf aan dat het land niet alleen militair en economisch, maar, voor het eerst in de geschiedenis, ook op moreel vlak de leiding nam. Toch moet de auteur toegeven dat dit met betrekking tot Ierland bijvoorbeeld niet het geval was. Maar in India bijvoorbeeld zorgden de Britten ervoor dat de traditionele godsdienstige praktijk van de weduweverbranding werd stopgezet. De auteur staat er maar kort bij stil, maar hier zien we hoe in naam van een universeel mensenrecht de tolerantie ten aanzien van bepaalde religieuze praktijken juist doorbroken werd. Het zorgde voor hevige commotie maar niet voor een neergang van het rijk. Die kwam er pas in de twintigste eeuw door de opkomst van het nationalisme, de onvrede over het regelrechte racisme van de Britten, en finaal de burgeroorlog tussen Hindoes, moslims en sikhs.
De laatste hypermacht die Amy Chua bespreekt is natuurlijk de VS die zich vooral na de Tweede Wereldoorlog ontpopte tot de meest open samenleving in de geschiedenis en uiteindelijk ook de grootste wereldmacht. De basis werd al gelegd in de achttiende eeuw toen de Founding Fathers besloten dat het nieuwe land een seculiere grondwet zou krijgen. Iedereen mocht vrij zijn godsdienst beleven, en er mocht geen staatsgodsdienst komen. Samen met de enorme mogelijkheden om zich in het land op te werken, zorgde het voor een enorme aantrekkingskracht op eerst miljoenen Europeanen en later op vooral Latijns Amerikanen. Het zijn immigranten die het land groot hebben gemaakt, alhoewel de auteur terecht opmerkt dat daarvoor wel de inheemse bevolking werd gedecimeerd en de zwarten tot diep in de twintigste eeuw werden gediscrimineerd. En ondanks regelmatige opstoten van xenofobie en nativisme, zijn de VS erin geslaagd hun deuren open te houden voor al dat talent in de rest van de wereld. De aantrekkingskracht van de VS ligt in het feit dat mensen er zich kunnen opwerken, en vooral, dat ze deel kunnen uitmaken van het land zelf. De VS groeide uit tot de absolute wereldmacht, maar 11 september heeft getoond dat het niet onkwetsbaar is.
Amy Chua stelt op het einde de vraag of de VS haar dominante positie kan behouden. Ze ziet in China, Europa en India potentiële uitdagers. Maar op basis van haar criteria, namelijk de noodzaak om tolerant te zijn en open te staan voor immigranten, doet vermoeden dat dit nog niet snel het geval zal zijn. China is inderdaad op weg om dé economische grootmacht te worden en is er in geslaagd om hele bevolkingsgroepen van verschillende afkomst in één politieke eenheid samen te brengen, maar haar gebrek aan tolerantie tegenover zowel etnische als religieuze groepen, maakt haar intern kwetsbaar, wat nog maar eens bewezen werd met de explosie aan geweld in Xinjiang in juli 2009. China betoont weinig of geen respect voor mensenrechten en doet zaken met schurkenstaten waardoor ze moeilijk een moreel leiderschap kan claimen. De Europese Unie kan dat laatste wel en is er de voorbije decennia in geslaagd om steeds meer landen op een vreedzame manier te onderwerpen aan democratische basiswaarden, maar sinds enkele jaren is het duidelijk verkrampt. De problemen rond de multiculturele samenleving en de roep naar een eigen-volk-eerst heeft gezorgd voor een sterk ‘anti-immigrantensentiment’, zoals de auteur dat noemt. ‘Ondanks haar fenomenale successen heeft de Europese Unie geen methode gevonden om het kostbaarste menselijk kapitaal van over heel de wereld aan te trekken’, schrijft Amy Chua. En dat zal, zo schrijft ook Dominique Moïsi, Europa uiteindelijk zuur opbreken.
De analyse van Amy Chua is bijzonder interessant om te begrijpen waarom bepaalde landen vitaal en creatief zijn en andere niet. Soms overtuigt ze niet helemaal omdat ze teveel zoekt naar duidelijke overeenkomsten in de opmars en het verval van de diverse hypermachten die we ooit gekend hebben. Die gelijkenissen zijn omwille van de grote verschillen in tijd en ruimte niet altijd zo evident. Maar de kern van haar betoog blijft overeind. Landen die tolerant zijn (zonder daarom intolerantie toe te laten, zoals Karl Popper stelde), hun deuren opzetten voor nieuwe migranten, de moed hebben om hen een perspectief op lidmaatschap te bieden (bijvoorbeeld via nationaliteitsverwerving) en open staan voor technologische vernieuwingen hebben een grote toekomst. Cruciaal lijkt me ook het vermogen om moreel leiderschap te betonen waardoor een vorm van loyaliteit ontstaat die verder gaat dan louter materieel voordeel. De VS heeft het de voorbije jaren zware fouten gemaakt, denk aan de oorlog in Irak op basis van uiterst discutabele uitgangspunten, maar kan ook de komende decennia een hoofdrol spelen. Maar daarvoor moeten de VS, aldus de auteur, ‘hun eigen geschiedenis en grondbeginselen veel trouwer blijven’ en opnieuw ‘een relatief open immigratiebeleid’ voeren teneinde de kostbaarste mensen uit de wereld aan te trekken. De voornaamste les uit het boek is dat nationalisme, religieuze orthodoxie en het afsluiten van grenzen voor nieuwkomers, steeds hebben geleid tot achteruitgang en verval.
Amy Chua, Wereldrijk voor een dag, Atlas, 2009
Recensie door Dirk Verhofstadt