Het kartel van de hel - Diarmuid Jeffreys
De vraag hoe het mogelijk was dat Adolf Hitler aan de macht kwam en hoe hij erin slaagde om op een relatief korte termijn het grootste en best uitgeruste leger van de wereld te maken, blijft historici boeien. De grootste aandacht ging tot nu toe naar de politieke, sociale en economische context in Duitsland in de eerste drie decennia van de twintigste eeuw. Verder speelden ook de onvrede over de parlementaire democratie, de enorme werkloosheid ingevolge de Grote Depressie vanaf eind 1929, de aantrekkingskracht van Hitler, de terreur en propaganda van de nazi’s en het latente antisemitisme, een belangrijke rol in de opmars van de nationaal-socialisten. In tal van studies werd ook meermaals gewezen op de zwakke, zelfs laffe houding van de geallieerden vóór mei 1940. Ondanks talrijke beloftes weigerden Frankrijk en Engeland in te grijpen toen onder meer Oostenrijk, het Sudetenland en later Polen werden ingelijfd bij het Derde Rijk. Het zijn allemaal elementen die het grote drama mee mogelijk maakten. Toch bleef één aspect tot voor kort onderbelicht, namelijk de financiële en materiële steun van de belangrijkste industriëlen aan Hitler en zijn beweging, die hen in staat stelden om in het begin van de jaren dertig op ruime schaal propaganda te voeren en later hun sinistere programma om te zetten in de praktijk.
In 1979 publiceerden de historici James en Suzanna Pool wel het ophefmakende boek Wie financierde Hitler. Nieuwe en onthullende feiten over de geheime geldschieters van het Derde Rijk. Het vormde de eerste ernstige studie naar de financiële steunpilaren van de nazi’s. Een van de meest bekende geldschieters was Gustav Krupp die talloze wapens produceerde voor het Duitse leger. Ruim 100.000 dwangarbeiders werkten in de Krupp-fabrieken in de meest erbarmelijke omstandigheden. Tijdens het Proces van Neurenberg werd Krupp gedagvaard wegens zijn aandeel in de oorlogsproductie. Maar omwille van zijn zwakke gezondheid werd hij niet vervolgd. Minder bekend, maar historisch veel belangrijker, was de samenwerking van het nazi-regime met het grootste Duitse bedrijf uit die tijd, de IG Farben. Over deze ‘liaison dangereuse’ schreef de Britse journalist en televisieproducent Diarmuid Jeffreys het indrukwekkende boek Het kartel van de hel. IG Farben, de nazi’s en de Holocaust. Dit werk geeft een indringend, spannend en dramatisch beeld van de wisselwerking tussen de belangrijkste zakenmensen in Duitsland en haar politieke leiders. Het onthult de waanzinnige houding van enkele van de meest belangrijke Duitse bedrijfsleiders die omwille van hebzucht een verbond aangingen met het radicale kwaad. Het geeft een onthutsend beeld hoe de drang naar zelfverrijking kon leiden tot de meest ongehoorde zakelijke handelingen.
IG Farben was voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog het grootste bedrijf in Duitsland, en het derde grootste in de hele wereld. Het was een industriële kolos die zich toelegde op chemische toepassingen, de aanmaak van kunstmest, explosieven, synthetische rubber, geneesmiddelen en zaken die zowel in huishoudens als in het leger gewild waren. De basis werd gelegd in het midden van de 19de eeuw toen Duitse wetenschappers erin slaagden om tal van kunstmatige kleurstoffen te ontwikkelen, wat leidde tot de expansie van het succesvolle bedrijf BASF. Later boekte men vooruitgang op het vlak van de farmaceutica met de ontwikkeling van phenacitine en aspirine, twee producten die de firma Bayer tot een reus maakten. En het Duitse bedrijf Bosch slaagde erin om synthetische ammoniak te produceren ten bate van de productie van kunstmest. Allemaal chemische bedrijven die geleid en bevorderd werden door uitmuntende Duitse wetenschappers die op dat ogenblik tot de top van de wereld behoorden. Maar al snel zou blijken dat enkele van die uitvindingen ook bijzonder nuttig waren voor de oorlogsindustrie, zoals het aanmaken van explosieven. De eerste contacten van die bedrijven met de politiek begonnen toen de arbeiders van de diverse fabrieken hun belangen collectief begonnen te verdedigen via vakbonden. Toen groeide het besef bij de bedrijfsleiders om samen te werken en de politiek in hun voordeel te beïnvloeden.
Dat besef werd heel concreet tijdens de Eerste Wereldoorlog toen de Duitse legerleiding te kampen had met een gebrek aan grondstoffen voor de oorlogsvoering. Vanaf dan begon de overheid geld te stoppen in de Duitse chemische industrie waardoor een dodelijke wisselwerking ontstond tussen politiek en wetenschap. Een treffend voorbeeld vormde Fritz Haber, een Duits-joodse wetenschapper en overtuigde patriot, die bij BASF het gifgas uitvond en zelf toekeek op het gebruik ervan. Bij een eerste toepassing vielen langs geallieerde kant 5.000 doden en driemaal zoveel gewonden. Het zorgde voor een tegenreactie waarbij de Britten en Fransen hun eigen gifgassen gingen ontwikkelen. Toch won Huber in 1918 de Nobelprijs, iets wat veel zegt over het gebrek aan aandacht dat toen ging naar de verwoestende effecten van uitvindingen die niet gericht waren op een groter geluk, maar op de vernietiging van de tegenstander. De oorlog werd verloren, maar de betrokken bedrijven slaagden er goed in hun belangen te vrijwaren. Natuurlijk werden fabrieken geconfisqueerd en octrooien in beslag genomen, maar de juiste kennis van de aanmaak van producten bleef in Duitse handen. Om hun belangen zo goed mogelijk te verdedigen besloten grote bedrijven als Agfa, BASF, Bayer, Hoechst en anderen te fuseren tot de IG Farben.
Het meest interessante deel van het boek gaat over de periode voor en tijdens de overname van de macht door de nazi’s. Dat volgde grotendeels de stijgende populariteit van de auto’s die steeds meer nood hadden aan brandstoffen en synthetische rubber (de buna). Duitsland beschikte in tegenstelling tot Groot-Brittannië over weinig grondstoffen en rekende dus op haar eigen chemische industrie om kunststoffen te maken, iets wat al bij al goed lukte. Toch leed het bedrijf, net zoals alle andere, fel onder de economische depressie waardoor het bedrijf genoodzaakt was om bij de overheid aan te kloppen voor subsidies om te kunnen overleven. Daarnaast dreef ook de angst voor het communisme hen in de armen van het fascisme. ‘Op 27 februari (1933) maakte de IG 400.000 Reichsmark over aan de nazipartij’, schrijft Jeffreys. Het was een bijdrage van het bedrijf aan het nazistische regime om te zorgen voor een stabiel sociaal, politiek en economisch klimaat, en die schenkingen namen heel snel toe. Intussen verwijderden de nazi’s de Joden uit alle universitaire en wetenschappelijke posten, waardoor tal van belangrijke en competente wetenschappers het bedrijf verlieten. Tegelijk raakte het lot van IG Farben steeds meer verbonden met het Derde Rijk, een situatie die zou leiden tot een volledige collaboratie en, erger nog, tot inspraak van het bedrijf om mensen in te schakelen voor slavenarbeid.
Het nazi-regime had enorme belangstelling in zelfvoorzienigheid. Juist daarom steunde het alle projecten voor de aanmaak van synthetische brandstof en rubber. Dat was niet alleen een eis van de nazi’s maar ook een strategische optie van de leiding van de IG Farben. In elk geval leende het zich volkomen ten bate van het fascistische regime en trok het zich niets aan van het lot van de dwangarbeiders. Meer nog, de verwachte winsten voor het bedrijf waren veel belangrijker dan de ethische bezwaren. IG Farben begon niet alleen het nazi-regime te steunen, maar stelde ook voor hoe men de Joodse ‘Untermenschen’ op een voordelige manier kon inschakelen voor de oorlogsindustrie. Bij het uitbreken van de oorlog was IG Farben de belangrijkste partner van de nazistische oorlogsmachine. In elk land dat werd veroverd, gingen medewerkers van IG Farben aan de slag om nuttige fabrieken aan de haak te slaan. Zo kwamen tal van bedrijven en patenten onder controle van het Duitse bedrijf. Op die manier groeide de macht van de Duitse industrie en besloot men al eind november 1940 een buna-fabriek te openen in het oosten van Polen met een goede bereikbaarheid en een onuitputtelijke voorraad aan goedkope arbeidskrachten. Op die plaats met toegankelijke spoorlijnen en ver weg van het Duitse hinterland werd een concentratiekamp gebouwd. Hier ontstond de symbiose tussen de IG Farben en haar fabrieken in Auschwitz.
De buna-fabriek in Auschwitz moest zorgen voor synthetische rubber en brandstof ten bate van de oorlogsindustrie, en de IG Farben deed alles wat het kon om hierbij te helpen. Het project werd gefinancierd door het bedrijf dat ook betaalde voor elke slavenarbeider (3 mark per ongeschoolde arbeider, 4 mark per geschoolde arbeider). Het vervolg van het verhaal is gewoon hallucinant. Omdat de aanvoer van dwangarbeiders vanuit Birkenau (Auschwitz II) al te veel tijd in beslag nam waardoor de meesten onder hen al oververmoeid aan het werk moesten, besloot het bedrijf een eigen concentratiekamp te bouwen vlakbij de bouwwerf. Om sneller op te schieten klaagden de managers tegenover de SS, die dan weer de kapo’s opdroegen om harder op te treden, waarbij de dwangarbeiders het nog zwaarder te verduren kregen. Duizenden stierven van uitputting en ondervoeding. ‘De IG gebruikte de gevangenen zo snel op dat de nazi-autoriteiten de aantallen nauwelijks konden aanzuiveren’, schrijft Jeffreys. Intussen was de Endlösung op volle toeren gekomen door massale vergassingen met het product Zyklon B dat massaal geleverd werd door een dochterbedrijf van IG Farben. Maar om de beste werkkrachten naar zich toe te halen gingen de managers van IG helpen bij het selectieproces ‘om de beste gevangenen van de treinen te halen’.
Volgens de auteur staat het vast dat de hoogste leiders van het bedrijf op de hoogte waren van deze praktijken. Verschillende onder hen hebben het kamp één of meerdere malen bezocht, eind december 1943 werkten meer dan 2.500 Duitse burgers (doorgaans personeel van IG) in de Buna-Werke in Auschwitz, Josef Mengele die medische experimenten uitvoerde op gevangenen werd rechtstreeks betaald door het bedrijf, en er werden onderhandelingen gevoerd met kampcommandant Höss over het ter beschikking stellen van vrouwelijke gevangenen om er nieuwe farmaceutische producten op te proberen. Om hun betrokkenheid bij de Holocaust te verdoezelen slaagde het bedrijf er echter in tal van documenten te vernietigen. Uiteindelijk heeft de buna-fabriek in Auschwitz nauwelijks iets geproduceerd. Vanaf de winter van 1943 werden gebouwen van IG-Farben regelmatig gebombardeerd, in Auschwitz zelf vanaf de zomer van 1944. In de laatste dagen van het Derde Rijk doken de bedrijfsleiders van IG Farben achter de westerse linies onder. Pas maanden later zouden 23 onder hen worden opgepakt en voor de rechtbank gesleept. Zowat alle beschuldigden beweerden dat ze van niets hadden geweten. Uiteindelijk zouden maar enkele onder hen gevangenisstraffen krijgen, maar ook die kwamen al snel weer vrij en de meeste onder hen namen opnieuw plaats in de bestuursraden van de Duitse industrie.
‘Tot op de dag van vandaag heeft geen enkel Duits bedrijf dat tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruik heeft gemaakt van slavenarbeiders zich formeel tegenover de overlevenden verontschuldigd’, schrijft Jeffreys. Het is een onthutsende vaststelling. Wie wil weten hoe de dwangarbeiders behandeld werden moet maar het Vrba-Wetzler rappor lezen of de ervaringen van Primo Levi die in de Buna-Werke in Auschwitz terechtkwam. Het kartel van de hel is een belangrijk boek dat een goed inzicht geeft in de verstrengeling van politiek en industrie onder het nazisme. Het legt vooral de onmenselijke drijfveren bloot van een reeks belangrijke zakenmensen en wetenschappers die omwille van macht, hebzucht en geldgewin bereid waren hun ziel te verkopen aan de duivel.
Diarmuid Jeffreys, Het kartel van de hel, De Bezige Bij, 2009, 592 blz.
Recensie door Dirk Verhofstadt