Macht en onmacht - Tinneke Beeckman
De Vlaamse filosofe Tinneke Beeckman is vooral bekend omwille van haar gedegen boeken en teksten over Spinoza. Haar boek Door Spinoza’s Lens werd in 2012 uitgeroepen als het Liberales-boek van het jaar. Met haar doordachte en scherpe columns en opiniestukken in De Standaard, De Tijd en De Morgen kreeg ze een groeiende bekendheid in de Vlaamse intellectuele wereld. Nu verschijnt haar nieuw boek Macht en onmacht waarin ze op zoek gaat naar de belagers van onze Verlichtingsidealen. Daarbij staat ze stil bij het gevoel van onmacht dat onze wereld regeert en bij de ideeën die dat gevoel hebben aangewakkerd en versterkt. Zo komt ze terecht bij het werk van Friedrich Nietzsche en Martin Heidegger als inspiratoren van het postmodernisme en bij Ayn Rand als vliegwiel voor het neoliberalisme. Maar tegelijk zoekt Beeckman ook uit welke ideeën ons weerbaarder en krachtiger kunnen maken zodat we opnieuw greep kunnen krijgen op de omstandigheden.
Tinneke Beeckman begint met de gewelddadige moord op de redactieleden van het Franse weekblad Charlie Hebdo op 7 januari 2015 die ze omschrijft als ‘de moord op mei’68’. Die aanslag op de vrijheid van meningsuiting leidde in Frankrijk tot de grootste manifestatie sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Vier miljoen mensen kwamen vreedzaam op straat voor een historische marche républicaine. Toch kwam er ook kritiek op deze betoging, in het bijzonder vanuit postmoderne hoek die zich afzet tegen de illusie van het bestaan van universele waarden en idealen als een vorm van ‘misplaatst westers superioriteitsgevoel’. Volgens de auteur hebben postmoderne denkers de democratie ondermijnd omdat ze ‘elke waarheids- en autoriteitsaanspraak onmogelijk hebben gemaakt’. Interessant is haar analyse dat de dominantie van het postmodernisme ironisch genoeg parallel loopt met een economisch neoliberaal denken.
Het postmodernisme is, volgens Beeckman, diep doorgedrongen in intellectuele milieus. Het verzet zich tegen de verwezenlijkingen van de Verlichting en keert zich tegen ‘de rede, de rationaliteit, de wetenschap en de mens die gelooft in het autonome ontwerp van zijn leven.’ Daarvoor grijpen postmoderne denkers terug naar het gedachtegoed van Friedrich Nietzsche, Martin Heidegger, en meer recent naar de visies van Jacques Lacan, Michel Foucault, Jacques Derrida en Gilles Deleuze. Ze stellen dat er geen neutrale kennis bestaat maar ‘een strijd tussen kennisopvattingen waarbij macht de uitkomst bepaalt’. In die zin vinden ze vrij onderzoek een illusie omdat het denken toch in het carcan zit van de dominante ideologie waarin de mens zich bevindt. Om die reden moet volgens hen elke autoriteit in vraag worden gesteld en kunnen onderdrukte ideeën weer aan de oppervlakte komen.
Tot wat een ongerijmdheden een dergelijk denken kan leiden, illustreert Beeckman aan de hand van de sympathiebetuigingen van Michel Foucault aan het adres van Khomeini en de Iraanse Revolutie in 1979. Hij verwelkomde het islamisme als een legitieme verzetsmacht tegen de Sjah en zijn dictatuur maar bleef stekeblind voor de negatieve effecten ervan. Zo had Foucault geen oog ‘voor de onderdrukking van vrouwen en religieuze minderheden onder een islamitisch regime’. Dit voorbeeld toont goed aan hoe een postmodern denken compleet uit de bocht kan gaan. ‘Door haar weinig consequente houding verhindert het postmoderne denken juist de emancipatie, het kritisch denken en de onafhankelijkheid van leden uit minderheidsgroepen,’ aldus Beeckman. De Britse filosoof Bernard Williams heeft het over postmoderne filosofen als ‘ontkenners van de waarheid’. Hierop houdt de auteur een pleidooi voor waarachtigheid dat gepaard gaat met nauwkeurigheid en oprechtheid.
Een belangrijk voorbeeld hiervan is voor Beeckman de discussie rond de impact van de klimaatverandering. Er bestaat een enorme voorraad aan wetenschappelijke bewijzen dat dit een vernietigend effect heeft op ons milieu en de leefbaarheid van onze planeet. Toch blijven tal van lobbygroepen tegenargumenten ontwikkelen en verspreiden. Sommige politici stellen dan dat er gewoon tegengestelde opinies bestaan en dat er dus geen specifiek beleid moet gevoerd worden om de klimaatverandering aan te pakken. In zo’n situatie wint doorgaans de partij die de meeste macht kan uitoefenen, en dat zijn vaak de lobbygroepen. Het leidt tot het volgende besluit: ‘Eensgezindheid over hoe belangrijk wetenschappen zijn, vormt een noodzakelijke voorwaarde voor redelijke politieke beslissingen,’ aldus Beeckman. Alvast een stevig antwoord op de postmodernisten die voortdurend deconstrueren, relativeren en rationele besluiten tijdens een debat onmogelijk maken.
Beeckman richt haar pijlen ook op de Franse historicus, antropoloog, socioloog en politieke wetenschapper Emmanuel Todd die na de moordaanslag op de redactie van Charlie Hebdo het boek Qui est Charlie? schreef. Hij keerde zich daarin vooral tegen de vreedzame massale betogers die enkele dagen later door Parijs liepen. Die hele betoging was in zijn ogen ‘geen uitdrukking van republikeinse of humanistische waarden. In werkelijkheid etaleert de betoging een haat tegen de islam, tegen de godsdienst van de zwakkeren.’ Todd noemde de deelnemers zelfs ‘zombie-katholieken’ die net als in de zaak Dreyfus en het collaborerende bewind van Vichy aan de verkeerde kant zouden staan. Daarmee verweet Todd de deelnemers indirect van antisemitisme. En dat terwijl intussen een radicale islamist een aantal joodse burgers had doodgeschoten in een supermarkt in Parijs. ‘De historicus vermengt feiten met morele oordelen,’ stelt Beeckman terecht.
Een van de belangrijke inspiratiebronnen van de postmodernisten is Martin Heidegger, auteur van Sein und Zeit. Uit recente notities blijkt nogmaals de sterk antisemitische ingesteldheid van de auteur en zijn geloof in complotten, namelijk het bestaan van duistere joodse krachten die de wereld willen regeren. Beeckman bespreekt en ontleedt het denken van Heidegger, maar kan enkel besluiten dat hij een reactionair en antidemocratisch denker was waar zogenaamd progressieve postmoderne denkers lange tijd mee geflirt hebben. Zijn werk was fundamenteel anti-modern, anti-kosmopolitisch, anti-liberaal en anti-democratisch, aldus de auteur. Na de oorlog viel vooral zijn stilzwijgen over de Holocaust op. Wat Beeckman vooral opvalt is dat ‘uitgerekend het antisemitisme en de bijhorende complottheorie vandaag de dag opnieuw opduiken’, waarbij ze verwijst naar de Protocollen van de Wijzen van Zion die in het Westen algemeen beschouwd worden als een vervalsing maar in de moslimwereld in heel wat kringen voor historisch waar wordt aangenomen.
Beeckman stelt dat het postmodernisme perfect samengaat met het neoliberalisme. Deze term duidt onder meer op het vroegere beleid van Reagan en Thatcher die opkwamen voor een vrije markt, deregulering en privatisering. Vandaag slaat het op winstmaximalisatie desnoods ten koste van de levenskwaliteit van de werknemers en de toekomstige generaties. Het neoliberalisme vindt de auteur zelfs terug in de kunst, nochtans een sector die vanuit haar aard kritisch zou moeten staan tegenover elke vorm van machtsdominantie. Als inspiratiebron verwijst Beeckman naar de schrijfster Ayn Rand. Haar personages handelen puur rationeel en uit eigenbelang en staan daarom diametraal tegenover de visie op de mens van Heidegger en de postmoderne denkers. ‘Rands boodschap past perfect bij de tijdsgeest,’ schrijft de auteur, namelijk ‘bij een economisch model waar rationele individuen op de vrije markt zaken doen, zonder staatsinterventie, zonder beperkingen van landsgrenzen of zonder ingebed te zijn in een bepaalde cultuur. Toch zijn er volgens Beeckman ook overeenkomsten. Net als bij Heidegger valt bij Ayn Rand haar anti-democratische houding op
Met de komst van het internet lijkt de macht van de burger op het politiek, economisch en maatschappelijk leven te zijn toegenomen. Maar Beeckman wijst op de praktijken van de NSA die werden bekend gemaakt daar Edward Snowden, over het massaal controleren van de informatiestroom door nationale veiligheidsdiensten. ‘Toegenomen staatscontrole op het internet maakt de positie van de burger ook kwetsbaarder,’ schrijft de auteur, en daardoor ook onmachtiger. Het leidt er ook toe dat burgers nauwelijks nog vertrouwen hebben in de overheid. Temeer omdat diezelfde overheid soms foute informatie geeft, zoals de zogenaamde massavernietigingswapens waarover Irak zou bezitten. Internet maakt ook dat mensen gevoeliger zijn voor complottheorieën. Zo geloven heel wat mensen dat niet de gebroeders Kouachi, maar de CIA of de Mossad achter de moorden op Charlie Hebdo zitten. Of dat 9/11 en de dood van Lady Diana beraamd werden door samenzweerders. Vaak geloven mensen dat uit een vorm van angst en onmacht.
Complottheorieën gaan in tegen wetenschappelijke feiten en zijn daarom gevaarlijk voor een vrije en democratische samenleving. Het is een middel dat vaak werd (en wordt) toegepast door autoritaire leiders die een zondebok zoeken om hun eigen machtspositie veilig te stellen. Veel heeft te maken met een gebrek aan zelfkritiek en zelfreflectie, aldus Beeckman, iets wat ze verwijt aan postmoderne en complotdenkers. Daarom is het volgens haar noodzakelijk om burgers ‘intellectueel weerbaarder te maken’ want ‘uiteindelijk hebben alleen machthebbers en fanatici belang bij voortdurende verwarring en relativering’, zo besluit de auteur. Haar boek is een groot pleidooi voor de wetenschappelijke waarheid en het beoordelen van de feiten met de nodige nauwkeurigheid en oprechtheid. Daarbij moeten we een blik in het verleden gooien iets waar postmodernen, maar ook voorstanders van het neoliberalisme nauwelijks aandacht voor hebben. ‘Wat meer zelfkennis, kritische methode en de volharding om angst te overwinnen, dat hebben we nodig,’ aldus Beeckman in haar strijd tegen de onmacht. Alvast een krachtige conclusie van een adembenemend boek.
Tinneke Beeckman, Macht en onmacht, De Bezige Bij, 2015
Recensie door Dirk Verhofstadt