De Culturele Revolutie - Frank Dikötter
Dit boek is deel drie van een trilogie over het Mao-tijdperk (1945-1976) van Frank Dikötter, hoogleraar in Hongkong. Het eerste ging over de jaren 1945 tot 1957, het tweede over de meest dodelijke periode van 1958 tot 1962 en dit over tien jaar (Anti-) Culturele Revolutie van 1966 tot 1976, met een kleine aanloop van 1962 tot 1966. Het boek bestaat uit vier delen. Deel I gaat over de jaren 1962-1966, maar kijkt ook terug naar de decennia daarvoor: de dekoelakisatie van Stalin en zijn uithongering van Oekraïne (1928-1932), zijn rol bij het aan de macht brengen van Mao, de landhervorming van 1947 tot 1952 met de moord op 1,5 à 2 miljoen boeren, de destalinisatietoespraak van Chroesjtsjov in 1956 die tegelijk een kritiek was op de personencultus van Mao en voor gevolg had dat die cultus afgekeurd werd. In 1958 lanceerde Mao de Grote Sprong, die het leven kostte aan tientallen miljoenen mensen.
Deel II heet ‘De Rode jaren’ van 1966 tot 1968. In april 1966 lanceerde Madame Mao, op bevel van Mao haar ‘Dood-aan-de-cultuur-Manifest’. Volgens mij is dat het begin van de Anti-Culturele Revolutie. Jiang Qing, een matige ex-toneelspeelster, was de vierde vrouw van Mao. Ze was tegen de gematigde leiders. In mei 1966 riep Mao op de vertegenwoordigers van de bourgeoisie te verstoten. Hij beweerde dat er vijanden van de communistische partij en de politiek zaten en in het onderwijs en de culturele sector. Die ‘vijanden van het volk’ , een term van Stalin, weken af van de maoïstische lijn. Zijn oproep was onder meer gericht tegen de ‘revisionisten’ die hem ooit hadden tegengewerkt en die nu geliquideerd moesten worden. Het Volksdagblad schreef: “Verdrijf en verwoest alle monsters en demonen”! Dikötter beschouwt deze oproep als het startschot voor de Culturele Revolutie. Mao verdween dan voor twee maanden uit Beijing en keek toe hoe het land één grote chaos werd.
Op 13 juni werden de examens afgeschaft op de scholen en universiteiten en de lessen voor onbepaalde tijd geschorst. Leraren en directeurs werden de eerste slachtoffers van de scholieren die zich Rode Gardisten noemden. Ze vernederden en martelden hun leraren en leraressen, soms tot de dood en honderden brachten ze ertoe om zelfmoord te plegen. Studenten van de universiteit van Beijing folterden hun professoren, sleepten hen door de straten, trapten en sloegen op hen. Het onderwijs werd herleid tot wedstrijden in het opzeggen van de langste citaten uit Het Rode Boekje. Op 16 juli 1966 zwom Mao in de Yangtze om te tonen dat hij op zijn 73ste nog fit was. Heel China vernam het en vele duizenden volgden zijn voorbeeld.
Rode Gardisten, zowel jongens als meisjes, probeerden mekaar te overtreffen in wreedheden. Dat vertelt ook Zhai Zhenhua, ex-Rode Gardiste, in haar memoires. Alleen al in Beijing werden in juli en augustus 1966 minstens 1.770 mensen afgeslacht. ‘Landheren’ en hun kinderen, kappers, kleermakers, fotografen, bloemisten, keramisten en andere beroepen die ‘in dienst stonden van de bourgeoisie’, moesten eraan. Hun werk werd voortaan verboden. Meisjes met hoge hakken, korte rokken, make-up of lange vlechten werden hard aangepakt. Hun lang haar werd afgesneden. Ook de oude cultuur moest kapot: zuilengangen, kerken, moskeeën, bibliotheken, alles wat herinnerde aan het ‘imperialistische verleden’ zoals de prachtige Jezuïetenbibliotheek Zikawei uit 1847, de Sint-Ignatiuskathedraal, de kerkhoven, de oudste tempels, alles werd verwoest.
Het ergst van al waren de huiszoekingen: alles in verband met religie, kunst, boeken, luxe, juwelen en dergelijke werd in beslag genomen door de Rode Gardisten, die hun zakken vulden met geld, sieraden en goud. Uit de boekhandels verdwenen alle ‘niet-revolutionaire’ boeken. Tussen juni en november 1966 ontving Mao in Beijing 12 miljoen Rode Gardisten uit heel het land en sprak hen toe. In de zomer van 1967 was de chaos compleet: het volk nam het recht in eigen handen, er werd niet meer gewerkt, arbeiders vormden milities. In 1968 bereikte de aanbidding van Mao een nieuw hoogtepunt. In de pas heropende scholen, kantoren, bedrijven was aan alles gebrek, behalve aan Het Rode Boekje en aan standbeelden en portretten van Mao. In Shanghai alleen al werden in 1968 meer dan 600.000 standbeelden van Mao geplaatst. Ook in 1968 werden nog tienduizenden ‘contrarevolutionairen’ vermoord.
Deel III gaat over ‘De zwarte jaren’ van 1968 tot 1971. De zuiveringen gingen verder. Er werden lijsten opgesteld van ‘afvalligen’, ‘contrarevolutionaire revisionisten’ en ‘geheim agenten die voor de vijand werkten’. Tienduizenden mensen werden met harde hand ondervraagd door ‘Propagandateams voor het denken van Mao’. Velen pleegden zelfmoord of werden doodgeslagen. Martelmethodes werden gebruikt om bekentenissen af te dwingen. Wie na de ravage van de Grote Sprong kritiek had geuit op Mao, zoals de leider van Binnen-Mongolië, werd nu zwaar gestraft of doodgeslagen. De Mongoolse elite en taal werden uitgeroeid. Het aantal doden lag tussen 16.000 en 23.000.
Eind 1968 stuurde Mao de jongeren massaal naar het platteland om zich door de boeren te laten herscholen. Tussen 1968 een 1976 kreeg het platteland zo miljoenen onbruikbare stadsjongeren op bezoek. Hun stadspas moesten ze inleveren, waardoor ze al hun privileges kwijt waren. Op het veld moesten ze werken vanaf zes uur ’s morgens, 7 dagen per week. Ze woonden in grotten of varkenshokken en ze kregen maar amper eten, want de boeren hadden zelf heel weinig. Ze schrokken van de armoede die er heerste. Velen werden ziek en meisjes werden massaal seksueel misbruikt. Ook professoren, leraren, dokters en andere intellectuelen ondergingen hetzelfde lot. Ondertussen vielen hun normale activiteiten stil.
Deel IV gaat over ‘De grijze jaren’ van 1972 tot 1976. In 1971 werden Amerikaanse tafeltennissers uitgenodigd naar China, daarna mochten Kissinger en in 1972 ook president Nixon komen. Washington liet Taiwan vallen, erkende China en liet het toe in de Veiligheidsraad van de UNO. Voor het bezoek van Nixon kregen Beijing en Shanghai een facelift. Posters van de Culturele Revolutie werden verwijderd, verwoeste parken heraangelegd. Op de Grote Muur prees Nixon Mao en het Chinese volk. Na Nixon volgden diverse leiders van landen uit Europa, Latijns-Amerika, Afrika en Azië, zelfs de Japanse premier met wie China op gespannen voet leefde wegens het oorlogsverleden.
In 1974 organiseerden Mao en zijn vrouw weer een nieuwe campagne, nu tegen Zhou Enlai, premier sinds 1949, die het land wou ontsluiten. Niemand was nog veilig. Er kwam een tweede, korte Culturele Revolutie: schoolkinderen sloegen de tafels, stoelen en ruiten van hun klassen weer kapot. Zhou Enlai werd aan de kant gezet. Niet hij maar Deng werd hoofd van de Chinese delegatie bij de VN. Madame Mao had een hekel aan Deng. Haar Bende van Vier viel Deng aan, omdat hij meer energie stak in de economische groei dan in de communistische ideologie. Deng werd in november 1975 opnieuw weggezuiverd. Mao had de ziekte ALS, kon nauwelijks nog spreken en bewegen, en was niet meer in staat de Bende van Vier in te tomen. Het volk kwam in opstand.
Op 28 juli 1976 werd een mijnstad op 150 km van Beijing, getroffen door een zware aardbeving met 500.000 à 700.000 doden. Ondertussen was de Chinese economie en gezondheidszorg op sterven na dood en de kwaliteit van de producten was erbarmelijk. Overal waren tekorten aan alles. De jaren 1972-1976 waren hongerjaren. Toen Mao in 1976 stierf, leden minstens 200 miljoen mensen aan permanente ondervoeding en allerlei chronische ziektes. Noodgedwongen werd 5% van de grond teruggegeven aan de boeren, die hun producten weer op de markten mochten verkopen. Dit verlichtte de ellende. Steeds meer mensen verloren hun geloof in het communisme. Bij de dood van Mao was er een gevoel van opluchting bij velen, tranen bij anderen.
Uiteindelijk werd de Bende van Vier gearresteerd. Dat werd uitbundig gevierd door de bevolking. De Bende kreeg de schuld van alle ellende van de voorbije jaren. Mao, de hoofdschuldige, ontsnapte dus weer. In de zomer van 1977 kwam Deng aan de macht. Het volk beschouwde hem als een verlosser, die drie zuiveringen had overleefd. Miljoenen scholieren, vooral Rode Gardisten, keerden terug van het platteland en ook vele mensen die in de laogai (werkkampen) hadden gezeten. Deng bracht in 1979 een succesvol bezoek aan de VS. Voor het eerst eisten demonstranten ook democratie, maar dat wou Deng niet. Het recht van de burgers om vrijuit te spreken en te staken werd opgeheven.
De ‘oude wereld’ maakte wel weer een comeback. In boekhandels werden weer verboden boeken verkocht. Ook erotische romans kenden weer succes, buitenlandse radio’s werden weer illegaal beluisterd en de godsdiensten kregen weer aanhangers. Veel slachtoffers van de Culturele Revolutie werden gerehabiliteerd. Eind 1980 werd de Bende van Vier ervan beschuldigd tien jaar lang een moorddadige chaos gecreëerd te hebben. Madame Mao verzette zich: “Ik was de hond van voorzitter Mao en ik beet iedereen die ik van hem moest bijten”. Het viertal kreeg levenslang. In 1991 hing Jiang Qing zich op in haar cel.
Mao had beweerd dat de Culturele Revolutie voor 70% een succes was geweest en voor 30% was mislukt. Hij had hetzelfde gezegd over Stalin en nu zei Deng hetzelfde over Mao. Ik vraag me af wanneer de Chinezen die percentages voor Mao eindelijk zullen durven omdraaien. Maar dat kan nog even duren. In januari 2016 werd in Tongxu nog een standbeeld gebouwd voor Mao, zo hoog als een appartementsgebouw van 12 verdiepingen omgeven door goudverf. In de winter van 1982-1983 werden de volkscommunes afgeschaft. Door deze decollectivisatie kwam er weer privéinitiatief en economische groei. Maar de economische liberalisering zette zich niet door in de politiek: in juni 1989 liet Deng de tanks over de demonstranten rollen op het Tiananmenplein. De éénpartijstaat moest overeind blijven.
Dit boek is minder gestructureerd dan de vorige twee, wellicht omdat de gebeurtenissen ook chaotisch waren. De chronologische volgorde wordt niet altijd gerespecteerd. De auteur spreekt ook niet over 14 april 1966, het ‘Dood-aan-de-cultuur-manifest’ van Madame Mao, dat mijn inziens het begin van de anti-culturele revolutie inluidde. Dikötter legt ook onvoldoende nadruk op het anti-culturele aspect ervan. Simon Leys doet dat wel en geeft een preciezer beeld van de eindeloze verwoestingen van tempels, kerken, stadsbogen, kunst in de privéhuizen. Concreet zegt hij dat van de 6.843 monumenten die Beijing telde, er 4.922 werden gesloopt. En volkswijken moesten plaats maken voor kaarsrechte, brede boulevards, waar stalinistische massaparades konden plaatsvinden. Leys bezocht in 1974 ook Xian en Tibet en constateerde dat die ook zwaar toegetakeld waren door de Rode Gardisten.
Over de huiszoekingen vertelt Dikötter ook minder dan Leys. Behalve het in beslag nemen van alles dat waarde had, gebeurden er nog veel ergere dingen. Zo werden mensen kaalgeschoren, beschilderd, geslagen met broeksriemen, urenlang gefolterd, doodgeslagen, zowel kinderen van één maand als ouderen van 80. De Rode Gardes moesten niet onderdoen voor I.S. nu. Het aantal doden wordt geraamd op 1,5 miljoen maar we hebben geen idee bij hoeveel mensen uit deze verwoeste generatie het leven en de carrière gekraakt werd. Leys is ook duidelijker in het formuleren van Mao’s doel met de Culturele Revolutie: zich opnieuw meester maken van de macht. Zo stond het in de kranten van de partij en van het leger.
Dikötter zegt ook niets over de perceptie van de Culturele Revolutie in het Westen. Leys wel. Hij ergerde zich al in 1971 aan het feit dat zijn boeken weggelachen werden door linkse intellectuelen in Parijs, Brussel, Leuven en Amsterdam, die hem spreekverbod oplegden en de Culturele Revolutie bleven propageren in Le Monde, De Groene Amsterdammer (met Geert Mak bij de redacteurs) en in de geschiedenisboeken, zelfs nadat de Chinezen die ramp al afgekeurd hadden. Ook de Nederlandse sinologen Zürcher en Fokkema beweerden in 1976 nog dat ‘Mao gezorgd had voor een betere voedseldistributie en voor beter onderwijs’, hoewel er 45 miljoen hongerdoden waren en tien jaar lang bijna geen onderwijs. Pas in 1983 zag Le Monde in dat ze zich vergist hadden. Ons eigen Amada organiseerde tot 1976 ‘studiereizen’ naar Albanië, ‘het Europese China’, tot meerdere eer van dictator Enver Hoxha en van Mao.
Recensie door Jef Abbeel
Frank Dikötter, De Culturele Revolutie. Een volksgeschiedenis, 1962-1976, Uitgeverij Spectrum, 2016. Simon Leys, De nieuwe kleren van voorzitter Mao. Kroniek van de Culturele Revolutie, Baarn, 1978.