Psychogenocide - Erik Thys
In oktober 1939 ondertekende Adolf Hitler een machtiging voor ‘de planmatige, industriële uitroeiing van psychiatrische patiënten en personen met een beperking’. De operatie kreeg de naam Aktion T4. T4 stond voor Tiergartenstrasse 4, het gebouw in Berlijn van waaruit de actie werd gedirigeerd. Tegen het einde van de oorlog zouden tussen 130.000 en 230.000 slachtoffers worden vergast, met een dodelijke injectie ingespoten of aan hun lot overgelaten. Waarom zijn er geen preciezere cijfers voorhanden? Waarom voerden de nazi’s de operatie met een extreem fanatisme uit? Waarom waren er zoveel artsen bij betrokken? Waarom is er voor deze gitzwarte bladzijde uit de geschiedenis van het Derde Rijk vooralsnog zo weinig belangstelling? En kunnen wij lering trekken uit de gebeurtenissen van toen?
In de Pyschogenocide formuleert Erik Thys een antwoord op deze en vele andere vragen. Thys is psychiater, kunstenaar en musicus. Zijn boek onderzoekt niet enkel het moordgeweld. Hij peilt ook naar de relatie tussen kunst en geestesziekte, hij rapporteert over de tentoonstelling van zogenoemde ontaarde kunst in Duitsland in 1937, hij geeft een overzicht van het lot van psychiatrische patiënten in een aantal al of niet door de nazi’s bezette landen en hij beschrijft hoe de gebeurtenissen na de oorlog in de doofpot werden gestopt en hoe de daders aan vervolging ontsnapten.
Hoewel Thys een vurig pleidooi voor de erkenning van de massamoord houdt, bewaart hij een neutrale toon. Zijn stelling is even helder als noodzakelijk: psychiatrische patiënten en personen met een beperking behoren tot de meest kwetsbaren in de samenleving. Ook nu nog rust er op hen een maatschappelijk stigma. Betekent dat ze tot op de dag van vandaag moeten vrezen voor een mensonwaardige behandeling? Absoluut. Wetenschap, zo poneert Thys terecht in zijn voorwoord, bevat altijd een ideologische ondertoon. Wetenschappers maken dus eerst ‘openlijke ethische en ideologische keuzes’.
Tijdens het Derde Rijk kozen vele wetenschappers voor het nazigedachtegoed: ‘Raszuiverheid, medische en genetische zuiverheid, esthetische zuiverheid.’ Ook talloze artsen juichten de ideologie van het gezonde staatslichaam toe. De arts werd zo een biologische soldaat, een Gesundheitsführer. De nazi-obsessie met zuiverheid viel uiteraard niet uit de lucht. Thys volgt het spoor naar de 19de-eeuwse theoretici van de eugenetica en legt uit hoe nobele bedoelingen tijdens het Derde Rijk ontspoorden en uiteindelijk tot systematische moord hebben geleid. Doordat de ontmenselijking al in het dagelijkse woordgebruik voorkwam en vervolgens in de nazipropaganda werd verankerd, bleek de stap van theorie naar interventionistisch beleid in feite niet zo groot. Thys lijst de ronduit weerzinwekkende termen op die de nazi’s hanteerden. Ballastexistenzen (ballastwezens) bijvoorbeeld, of Wandernde Bazillenherde (wandelende haarden van ziektekiemen), Nutzlose Esser (nutteloze eters) en Wesen auf niedrigster tierischer Stufe (wezens op het laagste dierlijke niveau).
Thys deinst er nooit voor terug om de feiten in al hun walgelijkheid te tonen. Soms uit zich die gruwel in een schokkend cynisme. Zoals de troostbrief die een psychiatrische instelling naar de ouders van hun vermoorde kind stuurden. ‘Wat uw dochtertje betreft kunnen we u melden dat ze overgelukkig was met het witte jasje, en bovenal met het lieve kleine popje, dat ze in haar handen hield tot op het laatste moment.’ Elke fase in het vernietigingsproces kwam overigens voor cynisme in aanmerking. Zo werd het busvervoer naar de vernietigingscentra geregeld door de Stichting van Openbaar Nut voor het Transport van Patiënten. De misselijkmakende waarheid verpakt in verhullende taal was ook het onderwerp van Lingua tertii imperii – Notizbuch eines Philologen, het boek (1947) van de Duits-joodse filoloog en overlevende van de Holocaust Victor Klemperer (1881-1960), waarin hij naging hoe het jargon van de nazi’s het algemene taalgebruik en het denken bezoedelde.
Dat de nazi’s hun moordplannen probeerden te versluieren, lag voor de hand. Toen de Rijksartsenleider dr. Gerhard Wagner in 1935 op de Rijkspartijdag in Neurenberg aan Hitler de toestemming vroeg om levensonwaardig leven te vernietigen, hield de Führer de boot af. Zijn beslissing had evenwel enkel met tactische overwegingen te maken. Hitler besefte dat de maatregel om Duitse burgers af te maken op verzet zou kunnen stuiten. Daarom wilde hij wachten tot de oorlog uitbrak. Zodra de aandacht van de bevolking naar de ontwikkelingen op het slagveld was afgeleid, zou men Aktion T4 in alle rust kunnen uitvoeren. Het geheim bleef evenwel niet lang bewaard. Er ontstond zelfs ophef. Op 3 augustus 1941 hield Clemens von Galen, de bisschop van Münster, een donderpreek waarin hij de massamoord aan de kaak stelde. Drie weken later gaf Hitler het bevel met het doden te stoppen. Intussen waren meer dan 70.000 personen om het leven gebracht. Dat betekende echter niet het einde van de operatie. Daarna volgde, aldus Thys, een ‘wilde euthanasie’ waarbij nog eens tienduizenden door systematische vergiftiging, uithongering en verwaarlozing het leven lieten.
Thys heeft een naam voor deze uitroeiing bedacht. Wat voor de Joden de Holocaust is, is voor de psychiatrische patiënten en personen met een beperking de Psychogenocide. Met hoofdletter, om het belang ervan te onderstrepen. Is een afzonderlijke benaming nodig of nuttig? En was de massamoord een genocide? De VN-conventie uit 1948 bestempelt massavernietiging enkel als een genocide als de slachtoffers worden gedood vanwege hun nationale, etnische, raciale of religieuze identiteit. Uiteraard voerden de nazi’s Aktion T4 uit omdat ze er rotsvast van overtuigd waren dat het genetische, en dus raciale, materiaal van het Duitse volk werd aangetast. De slachtoffers behoorden desondanks tot het hetzelfde ‘Arische’ ras als de daders.
De stellingen en hypotheses van Thys roepen meer vragen op. Zo is het voor hem zonneklaar dat er pas a posteriori een onderscheid is gemaakt tussen de Endlösung der Judenfrage en Aktion T4. Het was een verschil, aldus Thys, dat er ‘voor de daders in wezen niet was.’ Zowel de Holocaust als de Psychogenocide was voor hen één groot eugenetisch project. Maar waarom probeerden de nazi’s dan de Joden (en ook Roma en Sinti) in heel Europa te vernietigen, maar bemoeiden ze zich nauwelijks met psychiatrische patiënten in de door hen bezette landen? Omdat die buitenlanders geen gevaar vormden voor de raszuiverheid van het Duitse volk? Het antwoord bevredigt niet, want Joodse psychiatrische patiënten werden wel gedeporteerd. Thys gaat nog een stapje verder: Aktion T4 was de opmaat voor de Holocaust. Het klopt dat een aantal moordenaars aan de slag ging in de vernietigingskampen. Maar kan daaruit worden besloten dat de ene vernietiging uit de andere volgde?
Thys vraagt zich ook af wat het verband is tussen creativiteit en psychopathologie. Zijn bijzonder boeiende standpunten nodigen uit tot discussie, al was het maar omdat zijn conclusies al eens vanuit een misschien en een waarschijnlijk vertrekken. Bovendien lijkt hij zich af te vragen of hij er wel goed aan deed om zijn hoofdstukken over kunst in dit boek te integreren. Hij heeft een punt. Vreemd is ten slotte dat hij het Lebensborn-project van de SS bij de positieve eugenetica onderbrengt. Het project, dat uiteindelijk een muis baarde, was gericht op ‘de creatie en bescherming van Arisch leven’. SS’ers werden daarom aangepord om alleenstaande moeders te bezwangeren, en indien nodig onwettige kinderen te bevaderen. Positief?
Dat neemt niet weg dat Psychogenocide een fascinerend boek is. Het zet aan tot discussie en reflectie, en zelfs tot actie. ‘Deze genocide hangt (…) samen met de altijd actuele gevaren van het stigmatiseren, discrimineren en segregeren van de meest kwetsbare en weerloze burgers.’ Voorwaar een waarschuwing van het allerhoogste belang.
Erik Thys, Psychogenocide, EPO, 2015, 319p., €24,50
Recensie door Joseph Pearce