The Politics of Climate Change - Anthony Giddens

The Politics of Climate Change - Anthony Giddens

De opwarming van de aarde is zonder meer een van de grootste politieke, maatschappelijke en economische problemen van onze tijd. Alhoewel er nog steeds ‘specialisten’ zijn die twijfelen aan de ernst ervan, groeit binnen de wetenschappelijke en politieke wereld het besef dat we afstevenen op een ramp zonder weerga in de geschiedenis. Het gaat daarbij niet enkel om een louter milieuprobleem maar, zoals de Duitse hoogleraar en publicist Harald Welzer in zijn boek De klimaatoorlogen omstandig uitlegt, ook over grootschalige geweldsconflicten. Welzer schrijft dat tegen 2050 meer dan één miljard mensen een gebrek aan drinkwater zullen hebben, terwijl elders megasteden door de stijging van de zeespiegel zullen overstromen. Hij voorspelt dat er tegen 2050 tussen 50 en 200 miljoen ‘klimaatvluchtelingen’ zullen bijkomen. En hij wijst op de enorme onrechtvaardigheid van de klimaatverandering ‘omdat de grootste veroorzakers naar alle waarschijnlijkheid de minste schade zullen oplopen… Omgekeerd worden wereldgebieden die tot nu toe nauwelijks bijdragen aan de hoeveelheid emissies die de mondiale opwarming veroorzaken, het sterkst getroffen’. Droogte, woestijnvorming, gebrek aan regen en ontbossing zullen miljoenen armen in het Zuiden treffen. Het gevolg kennen we nu al: massale emigratie naar de rijke landen in de hoop om er toegelaten te worden of er op zijn minst illegaal te kunnen verblijven.

‘Wat in de afgelopen dertig jaar is veranderd, is het probleembewustzijn, niet het probleem zelf’, schrijft Welzer. Alleen blijft hij onduidelijk over de mogelijke oplossingen. Over de vraag hoe de politiek het probleem moet aanpakken, heeft de socioloog Anthony Giddens, beroemd van zijn boek The Third Way, nu het boek The Politics of Climate Change geschreven. Daarin wijst hij op de enorme afhankelijkheid van de diverse landen van de fossiele energiebronnen zoals olie, gas en kolen. Zowel de VS, Europa als Japan importeren olie vanuit het Midden-Oosten. De Europese Unie is voor bijna de helft van zijn gas afnemer bij Rusland. Dat land heeft zelfs individuele overeenkomsten gesloten met afzonderlijke lidstaten waardoor de eenheid en slagkracht van de Unie fel wordt verzwakt. Ook China is door zijn spectaculaire economische groei gretig op zoek naar grondstoffen en sluit daarvoor deals af met landen die het niet nauw nemen met de mensenrechten zoals Oman, Jemen, Soedan en Iran. Het is volgens de auteur trouwens dé reden waarom China, net als Rusland, haar veto stelt tegen sancties tegen het Iraanse nucleaire wapenprogramma. En hij wijst op de opmars van India dat met de Tata Nano de goedkoopste wagen bouwde en die door miljoenen mensen zal gebruikt worden. Al deze elementen tonen aan dat ook in de komende jaren de vraag naar fossiele brandstoffen zal toenemen met alle gevolgen van dien, niet alleen ecologisch, maar ook geopolitiek.

Maar wat te doen? Giddens ziet alvast een nieuwe taak weggelegd voor de overheid. Het tijdperk van de deregulering die begon in de jaren tachtig is voorbij, iets wat ook duidelijk werd naar aanleiding van de wereldwijde financiële crisis. De absolute vrije markt leidde tot een resem negatieve neveneffecten waar de wereld nu mee geconfronteerd wordt. Hij citeert Nicholas Stern, de auteur van het Stern-review, die de klimaatopwarming zelfs omschrijft als ‘de grootste marktfaling die de wereld ooit gezien heeft’. Dat betekent niet dat Giddens pleit voor een terugkeer naar de tijd waarin de staat alles op zich nam, maar de rol van de overheid moet wel herbekeken worden. Zo moet de overheid met betrekking tot ons milieu een aantal doelstellingen naar voor schuiven en erop toekijken dat ze gehaald worden. Sommige ecologisten, zoals David Shearman en Joseph Wayne Smith, twijfelen eraan of dit binnen liberaal-democratische systemen wel haalbaar is en stellen dat alleen een autoritaire regeringsvorm tot de gewenste resultaten kan leiden. Giddens is het daar niet mee eens en wijst er terecht op dat juist onder totalitaire regimes zich de grootste milieurampen voordeden. Alleen binnen liberale democratieën kunnen burgers via NGO’s en andere drukkingsgroepen vrij ageren en staat men positief tegenover de wetenschap en de creativiteit van de mens om technologische oplossingen te vinden.

Giddens wijst evenwel tegelijk op de negatieve aspecten van teveel deregulering, zoals het kortetermijndenken, de afbouw van publieke instellingen, het gebrek aan controle, en een terugval van investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Een zekere vorm van planning is dus nodig. Politici moeten op langere termijn denken (iets wat doorgaans niet het geval is), maatregelen nemen die er juist voor zorgen dat de vrije markt in het voordeel van het milieu werkt, inzetten op een fossielvrije economie, ageren tegen industriële belangengroepen die de noodzakelijke koerswijziging afremmen of blokkeren, en nieuwe technologieën subsidiëren die alsnog niet competitief zijn tegenover toepassingen met fossiele brandstoffen. Planning en regulering moeten op een slimme manier gebeuren waarbij men het ondernemerschap niet afremt maar juist stimuleert in de richting van een niet-fossiele economie. ‘De regering zou actief de creatieve economie en de creatieve samenleving moeten aanmoedigen’, aldus de auteur. Het ligt in de lijn van zijn vroegere pleidooi voor de ‘Derde Weg’ waarin hij een pleidooi hield voor het samengaan van liberale en sociaal-democratische standpunten op economisch, sociaal en maatschappelijk vlak, en die gedurende jaren zo succesvol was in tal van landen. Het lijkt wel alsof Giddens nu een paarsgroen project voor ogen heeft.

Hij schrijft trouwens lovend over de groene bewegingen in tal van landen die duidelijk gezorgd hebben voor een groter bewustzijn van de milieuproblematiek. En hij wijst erop dat het klassiek liberale standpunt dat elk individu de vrijheid moet hebben om zijn of haar levensstijl te kiezen, zolang men de keuzes van anderen geen schade toebrengt, te beperkt is. Die vrijheid kan immers schade toebrengen aan de rechten van de toekomstige generaties. Dit is trouwens een juiste invulling van het schadebeginsel van John Stuart Mill. De overheid moet daarbij het kader scheppen: milieuvriendelijk gedrag stimuleren, milieuschadelijk gedrag fiscaal belasten (kortom, de marktfaling van externaliteiten oplossen door ze te internaliseren) en, belangrijk, ook zelf het voorbeeld geven. Giddens spreekt er niet over, maar zo zou de overheid bijvoorbeeld kunnen beslissen om al haar aankopen op basis van het Cradle-to-Cradle principe te doen. Of al haar infrastructuur en wagenpark zo uit te rusten dat de CO2-uitstoot fors beperkt of helemaal weggenomen wordt. Dat zou er toe leiden dat producenten een markt hebben waarop ze hun milieuvriendelijke toepassingen kunnen verkopen. De auteur verwijst ook naar voorstellen tot ‘carbon rationing’, waarbij elk lid van de bevolking een soort jaarlijks energiekrediet krijgt inzake gebruik van energie. Mensen die dan weinig uitstoot veroorzaken zouden hun overschotten kunnen verkopen aan diegenen die meer willen consumeren. Maar Giddens verwerpt dit wegens onpraktisch en ondoenbaar.

In een boeiend slot over The geopolitics of climate change verwijst de auteur naar Robert Kagan die in zijn boek The Return of History and the End of Dreams de comeback van de autoritaire politieke systemen beschrijft. Internationale samenwerking en akkoorden moeten volgens hem wijken voor een hernieuwd nationalisme zoals in Rusland en China, maar ook van een radicale islam die zich keert tegen de moderniteit. Giddens relativeert dit evenwel en schrijft dat de diverse staten nog nooit zo met elkaar verweven waren. Ook de Verenigde Naties spelen een steeds belangrijkere rol op het vlak van humanitaire tussenkomsten en het bestrijden van pandemieën. Zeker op economisch vlak zijn landen steeds meer op elkaar aangewezen. Dat is voor de auteur een goede zaak die eraan toevoegt dat economische groei op grote schaal de enige manier is om de armoede onder de armen te verminderen. In de wetenschap dat we tegen het jaar 2050 met negen miljard mensen zullen zijn, wacht hier nog een gigantische uitdaging. Maar juist die uitdaging kan het keerpunt betekenen en aanzetten tot meer internationale samenwerking. Giddens ziet hier vooral een taak weggelegd voor de VS en China. De verkiezing van Obama kan de start betekenen van een nieuwe technologische revolutie in hernieuwbare energie. En volgens de auteur hebben ook de Chinese leiders begrepen dat ze niet verder kunnen gaan met de enorme uitstoot van schadelijke stoffen. De twee landen zouden kunnen samenwerken waarbij een pragmatische regeling moet worden gezocht voor de patentrechten op de nieuwe technologieën.

De uitdagingen waarvoor we staan zijn gigantisch. Economische groei moet verder gaan om de armoede in de wereld te bekampen, maar dit betekent opnieuw de noodzaak aan meer energie. Moreel schandelijk is daarbij het feit dat de rijke landen verantwoordelijk zijn voor de meeste uitstoot van CO2 terwijl de armste landen er de ergste gevolgen van dragen. De enige oplossing ligt dan ook in een multilaterale, zeg maar mondiale aanpak van het probleem. Waarbij de creativiteit van ondernemingen om nieuwe technologieën te gebruiken moet aangemoedigd worden en de overheden op lokaal, nationaal en mondiaal vlak controle uitoefenen. Wie het boek leest, vraagt zich af of dit wel haalbaar is. Giddens zelf blijft er ondanks alles in geloven.

 

Anthony Giddens, The Politics of Climate Change, Polity Press, 2009

Recensie door Dirk Verhofstadt

Print Friendly and PDF
Gewone deugden - Michael Ignatieff

Gewone deugden - Michael Ignatieff

Het doden van een mens- Guus Kuijer

Het doden van een mens- Guus Kuijer