Het huis van de dood - Daniel Beer
Tussen 1582 en 1905 werd Siberië veroverd en gekoloniseerd door de Russen. Het werd ook al snel een verbanningsoord voor gewone misdadigers en politieke tegenstanders van het regime. Het doel van de verbanning was tweevoudig: straf en kolonisatie. Daniel Beer is professor geschiedenis in Londen. Hij onderzocht vele archieven in Sint-Petersburg, Moskou, Tobolsk en Irkoetsk. Hij legt uit hoe het systeem ontstond een evolueerde. Siberië is met 15,5 miljoen km² veel groter dan Europees Rusland en zelfs 1,5 zo groot als Europa. De Britten stuurden tussen 1787 en 1868 ca. 160.000 veroordeelden naar Australië, de Fransen slechts 5.500 naar hun kolonies. Bij de Russen ging het om veel grotere aantallen: ruim 1 miljoen tussen 1800 en 1917. Eén van de bekendste ballingenwas Dostojevski, die in 1862 zijn boek Notities uit het Huis van de Dood ginds schreef. Daaraan is de titel van dit boek ontleend.
De verovering van Siberië door Moskovië begon rond 1582 onder Ivan de Verschrikkelijke (1533-1584). Van dan af gingen ook allerlei kolonisten zich daar vrijwillig vestigen. In 1587 werd Tobolsk gesticht. In 1649 bereikten de Russen Ochotsk aan de Stille Oceaan en in 1799 Alaska, dat ze in 1867 verkochten aan de VSA. De verovering veranderde Moskovië van een tweederangs koninkrijk aan de rand van Europa in het grootste land van de wereld. Een precieze datum voor het ontstaan van het verbanningssysteem is er niet: ergens in de 17de eeuw. Rond 1600 woonden er slechts 230.000 mensen in heel Siberië. Zij maakten deel uit van zeer uiteenlopende volkeren en spraken meer dan 120 talen. Hun voornaamste exportproduct was bont. In de 18de eeuw had Siberië een inheemse bevolking van 200.000en een Europese van 226.000: 150.000 mannen en 76.000 vrouwen. Russische kolonisten trouwden met inheemse vrouwen. Behalve vrije kolonisten, waren er ook onvrije ballingen.
Beer schat dat tussen 1662 en 1709 wel 19.875 mannen en 8.758 vrouwen naar Siberië werden verbannen als dwangarbeider. In de jaren 1760 begon de aanleg van de Grote Siberische Postweg, die Moskou verbond met Jakoetsk en in de zomer één grote stofwolk was en in de herfsteen moeras. Amerikaanse en Britse ontdekkingsreizigers kwamen Siberië bezoeken. Rond 1800 telde Siberië ca. 1 miljoen inwoners: 360.000 inheemse, bijna 600.000 Russische kolonisten en enkele tienduizenden ballingen. Een eeuw later, bij de volkstelling van 1897, waren er 300.000 ballingen op 5,7 miljoen inwoners. Alle ballingen waren gepasseerd langs een obelisk ten noorden van Jekaterinenburg waarop aan één kant “Europa” stond en aan de andere kant ‘Azië’. Het was een emotionele plek.
In Moskou was destijds de centrale gevangenis, vanwaar Russen, Polen, Oekraïners, Georgiërs de Vladimirka namen, de weg naar het Oosten en dan de Grote Siberische Postweg.
De auteur vertelt uitgebreid over de dekabristen, militairen die in december 1825 in opstand kwamen. Zij hadden in 1815 tegen Napoleon gevochten, hadden de ideeën van de Verlichting opgedaan en eisten nu een nieuwe grondwet van de nieuwe tsaar Nicolaas I. De opstand eindigde met 3.000 doden aan beide kanten en met de verbanning naar Siberië. De dekabristen kwamen hier terecht als “staatsmisdadigers”. Met hun vrouwen die nagekomen waren, mochten ze twee maal per week praten gedurende 3 uur, onder toezicht van een bewaker. Toch werden enkele vrouwen zwanger. Het hoofd van de bewakers was een gerussificeerde Pool, die Latijn, Frans en Duits kende.
In het verre Siberië bleven de dekabristen trouw aan hun idealen van gelijkheid en van dienstbaarheid aan het gewone volk. Vanuit Rusland kregen ze boeken, tijdschriften en kranten in het Russisch, Duits, Frans en Engelstoegestuurd met 2 à 3 maanden vertraging. Sommigen lieten hun hele bibliotheek opsturen uit Sint-Petersburg: in Siberië lazen ze Grieks, Latijn en tientallen andere talen en gaven ze colleges aan elkaar. Petrovsk Zavod werd een universiteit met 120 professoren en ze leerden de inheemse bevolking allerlei technieken aan en stichtten er scholen voor de plaatselijke bevolking. In 1856 kregen de 21 oude, nog levende dekrabisten na 31 jaar ballingschapamnestie van de nieuwe tsaar Alexander II (1855-1881).
Hoofdstuk 6 gaat over de moeizame relatie met (de) Polen .Naar het voorbeeld van Parijs en Brussel, kwamen ze in november 1830 in opstand. In 1831 namen de Russische legers Warschau weer in. Hun vergelding was zwaar: 11.653 Poolse officieren en soldaten werden dwangarbeider in Rusland en nog eens enkele duizenden in Siberië. Vele Poolse edelen werden geëxecuteerd. Vele Poolse edelen ontsnapten aan de werkstraffen door steekpenningen en hielden zich bezig met cultuur. In 1856 kregen ze amnestie van de tsaar. In de jaren 1860 volgde een tweede grote deportatiegolf na de tweede mislukte opstand. Hoofdstuk 7 gaat over Dostojevski, die van zijn 30 tot 34 (1850-1854) in het Siberische Omsk verbleef en er zijn autobiografische Aantekeningen uit het Dodenhuis over schreef (1861-1862). Het boek maakte een verpletterende indruk in Rusland. Maar er veranderde niets. De Amerikaan George Kennan bevestigde in de jaren ’80 wat Dostojevski vertelde over de vlooien, luizen, kakkerlakken, stank, drank, gokken, geweld, misdaad en de ijzige koude.
Hoofdstuk 8 gaat over de Poolse opstand van 1863, die ook bloedig werd neergeslagen en waarbij 20.000 Polen en andere opstandelingen(Italianen, Fransen, Zwitsers) naar Siberië werden gestuurd. Hoofdstuk 9 vertelt over ontsnapte gevangenen, die meestal zwervers of landlopers werden. Ze leefden van liefdadigheid of van criminaliteit. In hoofdstuk 10 trekt de auteur naar het eiland Sachalin, 948 km lang en 25 à 170 km breed. Met zijn 770.000 km² is het even groot als Turkije en 25 keer België. Het was een oord van armoede, geweld en seksuele uitbuiting. Tijdens hun deportatie en ter plekke werden vrouwen en jonge meisjes vaak tot seks en prostitutie gedwongen. In 1904-05 veroverde Japan het zuiden van Sachalin. In 1905-1906 werd de strafkolonie ontruimd: 7600 mannen, vrouwen en kinderen werden in Siberië gedumpt.
Hoofdstuk 11 gaat over de knoet en andere lijfstraffen, die in 1863 ingeperkt werden, maar in Siberië bleven bestaan tot 1917. De knoet was een zweep van gevlochten leren riemen, die bij elke slag een laag huid afstroopte en definitieve littekens achterliet op de rug. Hij was erger dan de zweep en de berkenroede, een bundel van 10 à 15 twijgen. In 1845 werd de knoet verboden in Rusland, maar in Siberië werd hij verder gebruikt. Hoofdstuk 12 heet “Wee de verliezers”, een titel die op heel het boek van toepassing is. In 1874 braken duizenden studenten hun studie af om de boeren te onderwijzen. Maar de boeren gaven deze activisten of populisten aan. Ze vlogen in de gevangenis, waar ze radicaler werden en ze pleegden in 1881 een succesvolle moordaanslag op tsaar Alexander II, na zes mislukte pogingen. Als reactie hierop werden tot 1904 duizenden verdachte intellectuelen en edelen verbannen naar Siberië.
Het voorlaatste hoofdstuk heet “Het krimpende continent”. In 1877 voer een schip van Oost-Siberië via de Barentszee naar Sint-Petersburg: een prestatie. Het plan om Siberië te laten koloniseren door veroordeelden, had niet gewerkt. Maar de tsaren dachten dat de bouw van gevangenissen duurder zou zijn. En Rusland wou ook een kolonie met delfstoffen, net zoals de andere imperialistische landen. In de jaren 1891-1916 werd de Trans-Siberische spoorweg aangelegd om tienduizenden boeren en arbeiders naar Siberië te brengen. Met zijn 9289 km is hij de langste ter wereld. Het laatste hoofdstuk gaat over de aanloop naar de revolutie. De meeste revolutionairen van 1917 hadden meerdere bezoekjes aan Siberië gebracht en kenden de weg terug nog beter.
Lenin werd in 1897 naar een luxueus ballingenhuis in Oost-Siberië gestuurd, vanwaar hij uitgebreid correspondeerde met activisten in Rusland, boeken las en schreef. Ook Trotski kreeg een aangename ballingschap en werd er vader van twee kinderen. Stalin liet tijdens zijn zes verblijven ook minstens één kind achter in Siberië. Op 9 januari 1905 openden militairen in Sint-Petersburg het vuur op vreedzame betogers en doodden er honderden. Er volgden een landelijke staking, aanslagen, explosies. Het aantal moordaanslagen op overheidsmensen, o.a. op premier Stolyin, steeg elk jaar. Vanaf 1907 werd de oorlogstoestand uitgeroepen: revolutionairen en echte misdadigers werden opgepakt met duizenden per jaar. Op 4 maart 1917 deed tsaar Nicolaas II troonsafstand. De nieuwe regering liet 6.000 politieke gevangenen vrij en 67.000 misdadigers en schafte de verbanning af.
Op 19 juli 1918 keurde het Centraal Comité van de CPSU de moord op de tsarenfamilie goed.
Maar de bolsjewieken voerden de verbanning weer in, op veel grotere, industriële schaal, om de “volksvijanden” te heropvoeden door ongenadige dwangarbeid in de Goelagarchipel. De dwangarbeiders tijdens Stalin waren er veel erger aan toe dan hun voorgangers en hijzelf tijdens de tsaren. Tijdens Poetin wordt er weinig verbannen: Michaël Chodorkowski werd van 2005 tot 2013 naar Siberië gestuurd. Daniel Beer heeft een indrukwekkend onderzoek tot een goed einde gebracht met dit stevig gedocumenteerdboek.
Danel Beer, Het huis van de dood, Unieboek/Het Spectrum, 2016
Recensie door Jef Abbeel