Denken in het donker – Floris van den Berg
De Nederlandse filosoof Floris van den Berg is een veelzijdig man. Hij schreef boeken over uiteenlopende onderwerpen zoals atheïsme, secularisme, humanisme, dierethiek, veganisme, feminisme, groen liberalisme, naturisme, maar ook gedichten en cultuurfilosofische thema’s. Toch loopt er een rode draad doorheen zijn indrukwekkende oeuvre. Zijn centrale levensvisie schreef hij in 2009 al neer in zijn boek Filosofie voor een betere wereld. Daarin bepleit hij een universeel subjectivisme teneinde zoveel mogelijk individueel leed te verminderen en het geluk zoveel mogelijk te bevorderen. Zijn uiteindelijke doel is bijzonder ambitieus. Zo wil hij de wereld prettiger, rechtvaardiger, mooier, gelukkiger, gezonder, vrijer, diervriendelijker, welvarender en duurzamer maken. Om die reden mogen we, zoals John Stuart Mill poneerde, anderen geen schade toebrengen. Dat is een stelling die veel andere filosofen onderschrijven, maar Floris trekt dit consequent door tot alle levende wezens, dus ook de dieren waardoor hij als veganist door het leven gaat, en tot de toekomstige generaties, want ook zij kunnen lijden door handelingen die we vandaag al dan niet stellen.
Groot was mijn verbazing toen ik onlangs het boek Denken in het donker van hem ontving over hedendaagse en experimentele avant-gardedans en theater, dat op het eerste zicht niets te maken leek te hebben met zijn filosofische inzichten. Het is een soort journalistiek en filosofisch verslag van experimenteel theater zoals dat bij het Utrechtse SPRING Performing Arts Festival de voorbije jaren op de bühne werd gebracht. Verder biedt ook een concrete handleiding voor hoe je experimenteel theater kunt appreciëren. De auteur omschrijft het als ‘een Bildungsboek dat dwarsverbanden legt tussen theater, literatuur en filosofie. Het is yoga voor de geest waarbij emoties en conventies op onverwachte wijze worden opgerekt. Denken in het donker is een uitnodiging tot culturele levenskunst.’ Zelf ben ik geen groot liefhebber van experimentele avant-gardekunst omdat de betekenis er mij van ontgaat of er een intrinsiek gebrek aan artistieke vaardigheid wordt gedemonstreerd. Vandaar dat ik met lange tanden het boek begon te lezen.
‘Waar het in populaire cultuur draait om vermaak, weet je bij experimentele kunst nooit waar je aan toe bent. Er is geen garantie dat je het gebodene leuk, mooi of vermakelijk vindt. Avantgarde-theater biedt veel mogelijkheden tot reflectie: over de inhoud van het stuk, over wie jij bent, over wat jij vindt, over emoties, over woordenvinden om de ervaring te beschrijven in meer zeggende termen dan “leuk” of “stom”,’ schrijft Floris. Dat is een boude uitspraak, maar de auteur maakt het in zijn commentaren en beschrijvingen over de diverse optredens wel aannemelijk. Een belangrijke voorwaarde is wel, zo zegt hij, dat alles kan en alles mag, zonder censuur en zonder taboes. En dat is in Nederland mogelijk, al zullen de bedenkers en uitvoerders wel uitkijken om religies tot op het bot te fileren. Zelfs de bekende cabaretier Youp van ’t Hek doet tegenwoordig aan zelfcensuur als over Mohammed en de islam gaat. Maar toegegeven, in Nederland (en België) bestaat een bloeiende podiumcultuur waarop men de grenzen van het welvoeglijke kan opzoeken en zelfs overschrijden.
De artistieke vrijheid van de kunstenaar is bijzonder groot. Moderne dansen staan los van de vroegere voorgeschreven dansbewegingen en tradities. En uitvoerders hoeven er niet langer uit te zien als slanke dennen met roze tutu’s en zere tenen. Des te meer trapt men nu op de zere tenen van de toeschouwers, al heb ik begrepen dat in veel voorstellingen die toeschouwers ook vaak participanten worden waardoor en nauwelijks nog distantie bestaat tussen publiek en toneel. Bij de voorstelling Over Conditions of Being a Mortal van Hodworks raakt Floris helemaal in extase. ‘Ik kreeg de neiging om ook zelf mee te dansen. Om woest mezelf te laten gaan, om mijn lichaam af te matten. Een extase van de dans. De extase van je durven laten gaan, je bevrijden van je alledaagse, burgerlijke, fatsoenlijke zelf. Er naar kijken is second best.’ Het valt me doorheen het boek op dat Floris nog wel wat last heeft van burgerlijke weerstand en een schaamtegevoel. Al schrijft hij bij een voorstelling van Mette Ingvartsen met naakte dansers dat hij aan die naaktheid snel wende en dat het taboe op naaktheid is aangeleerd want niemand heeft geen naakt lichaam.
‘Wat moderne kunst modern maakt, is de zoektocht naar vernieuwing en verrassing,’ schrijft Floris en hij lijkt aan te geven dat we voor alles open moeten staan. Toch kan hij zijn ergernis over een voorstelling van Sonja Lindfors en Maryan Abdulkarim niet onder stoelen of banken steken. De boodschap van het stuk is dat we in een racistische samenleving wonen en dat witte mensen daarvan de schuld zijn. Floris krijgt het op zijn heupen van zoveel woke-onzin alsof elke witte mens een racist zou zijn en maakt zich met ‘een zo dun mogelijk applaus’ uit de voeten. Maar andere voorstellingen beschrijft hij met zoveel enthousiasme dat mijn weerstand tegen dat experimentele gedoe omslaat in nieuwsgierigheid. Zo maakt hij in één pennentrek komaf met dat verschil tussen de zogenaamde hoge cultuur en de straatcultuur van jongeren die hij als een antropoloog omschrijft als ‘een tribaal element in onze cultuur’. Floris heeft gelijk. Want wat is cultuur? Waarom zou de Fountain, een industrieel vervaardigd urinoir, gesigneerd door Marcel Duchamp minderwaardig zijn tegenover andere kunstobjecten? Waarom zouden de expressionistische en dadaïstische schilderijen van Otto Dix minder goed zijn als de landschapsschilderijen van John Constable en William Turner?
Finaal is dat iets wat door de bezoeker, toeschouwer of luisteraar moet beoordeeld worden. Het gaat immers om een persoonlijke ervaring die los staat van de door de overheid opgelegde schoonheidsnormen en thema’s zoals in de Sovjet-Unie en het nazisme. Die regimes legden een collectief oordeel op over wat al dan niet mooi was. Ze pasten niet enkel censuur toe op kunstwerken, maar veroordeelden en bestraften de kunstenaars zelf. Heel wat Russische avant-garde kunstenaars, zoals Valentin Joestitski, werden gearresteerd en naar de Goelag gestuurd. De Duitse abstracte schilder en beeldhouwer Otto Freundlich bijvoorbeeld werd door de nazi’s opgepakt en in het concentratie- en vernietigingskamp Majdanek vermoord. Zowel onder het communisme als onder het nazisme bepaalde de overheid welke muziek, theater en literatuur mocht opgevoerd en gepubliceerd worden. Ook in andere landen bestonden en bestaan er censuurcommissies voor bioscoop en theater. Films als The Deep Throat, A Clockwork Orange, Last Tango in Paris en Salò, or the 120 Days of Sodom werden in tal van landen verboden. In Rusland mocht Borat niet vertoond worden en in het Vaticaan is The Da Vinci Code verboden.
‘De censuur is weg en op het podium kan alles, althans bij SPRING, althans tot de volgende golf van puritanisme,’ zo merkt Floris op bij een voorstelling van Florentina Holzinger waarin de zogenaamde fatsoenregels fors overschreden werden. Het was voor hem een van de meest fascinerende dingen die hij ooit zag. Vraag is of dit in de toekomst nog mogelijk zal zijn als de religieuze paternalistische moraalridders, de eigen-volk-eerst-ideeën van extreemrechts of de wokery van extreemlinks aan kracht winnen. In zowat alle landen van de wereld staat de open samenleving, die de vrijheid en creativiteit van de mens omarmt, onder druk. Dat treft hem bij een dansvoorstelling van Mitra Ziaee Kia en Hiva Sedaghat die uit Iran komen waar dans verboden is. De twee ongesluierde vrouwen zitten ineengestrengeld gevangen in een groot net waarin ze een paringsdans uitvoeren. Twee vrouwen die binnen de grenzen van het net op zoek zijn naar vrijheid. De voorstelling staat symbool voor bevrijding van onderdrukking en beknotting van de vrouw, als het ware een esthetisch appel op feminisme. Op YouTube staat een trailer over dit evenement, zie https://www.youtube.com/watch?v=CZOUkt-4W8g.
Experimenteel theater kan mensen raken tot in de diepste vezels van hun lichaam. Zo gaat Floris in 2019 (met tegenzin) kijken naar een voorstelling van Omar Rajeh over het oorlogsgeweld in Syrië. Men danst vanuit angst en wanhoop, er zijn martelscènes, er is geweld, er vliegt een drone boven de hoofden van de toeschouwers die een constante dreiging ervaren. Floris filosofeert dat het raar is dat we minder begaan zijn met groot leed veraf dan met klein leed dichtbij. Een kat van de buren die door een dierenbeul wordt gemarteld, snijdt dieper in ons gemoed dan een luchtaanval op onschuldige Syrische burgers. Tevens verbaast het hem dat actie- en geweldfilms die kaskrakers zijn, niets teweegbrengen bij toeschouwers. Integendeel het vermaakt hen. Hoe komt het dan dat deze voorstelling hem dan wél raakt? Is dat de kracht van kunst, zo vraagt hij zich af? Zou kunst dan toch de wereld kunnen redden? Het is verleidelijk om ja te antwoorden, maar is dat niet gewoon naïef?
Een intrigerende performance is Mount Average van Julian Hetzel waarbij beelden van dictators worden verpulverd. Die beelden, vaak grote monumenten, bevinden zich op het snijvlak van kunst en politiek. En eeuwenlang is kunst gebruikt om de glorie van de natie, haar grote leider en de politieke ideologie te versterken. Hitler, Mussolini, Stalin, Lenin, Mao, Pol Pot Franco, ze passeren allemaal de revue. Ook de Belgische koning Leopold II die verantwoordelijk wordt geacht van de moord op miljoenen Congolezen die in zijn opdracht slavenarbeid moesten verrichten op rubberplantages. Floris schrijft dat hierover dat ‘de herinnering aan de dictators uit de publieke ruimte wordt gehaald om de herinnering aan de terreur te doen vergeten’. Dat laatste woord ‘vergeten’ lijkt me een slecht idee, net zoals ik mijn vragen heb bij het stelselmatig weghalen van beelden van foute figuren uit die publieke ruimte. Beter is om ze juist te laten staan, maar dan met de nodige informatie over de wreedheden die de uitgebeelde figuren begingen. We mogen de herinnering aan hun terreur niet vergeten, integendeel we moeten er de nieuwe generaties juist op wijzen om aan te tonen wat er in het verleden is misgelopen.
Dat veel van de experimentele theatervoorstellingen op SPRING wel degelijk een boodschap hebben om over na te denken, blijkt ook als Floris de dansvoorstelling van Jan Martens bezoekt met de afschrikwekkende titel Any attempt will end in crushed bodies and shattered bones. Zestien dansers dansen afwisselend individueel en dan weer samen in groep. Zo gaat een wandelpas plots over in een militaire mars. Op de achtergrond projecteert men walgelijke zinnen – notabene allemaal bestaande twitterbagger. ‘Ongelofelijk dat mensen zulke grove, beledigende, lasterlijke, onbeschofte, bedreigende, racistische, homofobe, opruiende en gewelddadige taal uitkramen,’ aldus een verbijsterde Floris. Maar interessant om zien is hoe eenvoudig de vrolijke individuele dansers opgaan in een agressieve collectieve fascistische mars waardoor het toneel davert op zijn grondvesten. De titel verwijst naar een uitspraak van de Chinese leider Xi Jingping die in 2019 dreigde dat de demonstraties in Hong Kong pro democratie, zouden eindigen in ‘verpletterende lichamen en verbrijzelde botten’. De inwoners van Taiwan zijn alvast verwittigd. Finaal doet Floris actief mee met de happening Dronude Utrecht waarbij 26 mannen en vrouwen naakt in een cirkel liggen in de museumtuin. Hij maakt zelf deel uit van de voorstelling die hij ervaart als een leven in vrijheid, al beseft hij hoe kwetsbaar die is, met de oorlog in Oekraïne die niet zover weg is.
Denken in het donker is een spannend boek met een hele reeks filosofische beschouwingen bij de performances op het Utrechtse SPRING Performing Arts Festival. Floris van den Berg geeft een caleidoscopisch beeld van hedendaagse creatieve theatermakers die politieke, sociale en maatschappelijke thema’s op een kunstzinnige manier aan bod brengen. Zaken waarover men moet nadenken. Maar is het allemaal kunst? Dat is moeilijk te objectiveren en zal door elke toeschouwer anders ervaren worden. Toch waagde de grote filosoof Etienne Vermeersch een omschrijving te geven van wat kunst en schoonheid is. Dat ontstaat volgens hem op het snijvlak van redundantie (herhaling) en innovatie (vernieuwing). Te veel redundantie in een lied, een boek of een theatervoorstelling wordt ervaren als iets banaals. Te veel innovatie leidt dan weer tot een compleet gebrek aan houvast. Het is de hand van de meester om het juiste evenwicht te vinden zodat de toeschouwer of lezer geboeid blijft. Maar in elk geval blijft avant-gardekunst een noodzaak om het publiek te confronteren met zaken die ze nog nooit gezien, gehoord of gelezen hebben. SPRING mag mij verwachten.
Recensie door Dirk Verhofstadt
Floris van den Berg, Denken in het donker, Boek Scout, 2022