Vanzelfsprekendheden dienen intensief op hun vanzelfsprekendheid getoetst te worden. Jaap Rijsdijk
‘Misschien dat de uitkomsten van ons denken over het hier te behandelen onderwerp ook botsen met de gevestigde orde, maar dat mag nooit een beletsel zijn voor het denken.’ (p. 10) Deze uitspraak van Jaap Rijsdijk duidt de essentie van vrijdenken aan: alles kritisch durven te bevragen en niet weglopen voor conclusies als deze tegen de opinio communis ingaan. Een vereiste is dat dit plaatsvindt in een vrije samenleving, want in een gesloten samenleving zonder vrijheid van meningsuiting is vrijdenkers geen lang leven beschoren. Opmerkelijk is dat in een open samenleving zo weinig gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om vrij te denken en om vrij te zijn. Dat blijkt zonneklaar bij het onderwerp naaktheid.
Er zijn niet veel wijsgerige boeken over naaktheid. Het lichaam is sowieso in de filosofie een onderwerp waar weinig aandacht voor bestaat, althans in positieve zin. Liever houden mensen zich bezig met de nonsens van het bestaan van god en ander bijgeloof. Als er al aandacht is voor het lichaam, dan gaat het om gymnofobie: de angst en afkeer van het naakte lichaam. In mijn boekerij staat het boekje Denken over bloot. Wijsgerige notities over naaktheid (1998) van Jaap Rijsdijk dat ik al jaren in mijn bezit heb en, aan de aantekeningen te zien, ook al eens eerder gelezen had. Hoewel een kenmerk van filosofie is dat het onderwerp van aandacht en studie geheel vrij is en alles kan zijn, zijn er toch veel blinde vlekken, waaronder dus naaktheid. ‘Niets kan zich aan filosofische beschouwing onttrekken, met andere woorden: er bestaat geen enkel onderwerp waarvoor de filosofie halt zou moeten maken.’ (p. 7) Kledingstijl is aan mode onderhevig, maar dat de moderne mens kleding draagt die de schaamdelen bedekt is de onzichtbare normaliteit die bijna nooit in Frage gesteld wordt. De filosofische vraag over kleding is dan ook niet wát moet ik aantrekken, maar wáárom moet ik iets aantrekken?
Het christendom, jodendom en de islam vinden het lichaam laag, zondig en vunzig. Lichamelijkheid moet ingebonden worden in leef- en gedragsregels. Deze opvatting komt ook al aan de orde bij Plato die de geest boven het lichaam plaatste. Maar Plato’s filosofie was slechts één van de vele filosofische stromingen in Griekenland. Zijn leerling Aristoteles was bijvoorbeeld veel meer down to earth. En de sofist Diogenes was helemaal van god los. Hij liep niet alleen naakt rond, ook masturbeerde hij in het openbaar. Maar het was Plato wiens ideeën als een spons in het christendom werden opgenomen en er diep in verankerd raakten. Pas ten tijde van de Verlichting werd met moeite een begin gemaakt met oppositie tegen de alomtegenwoordige macht van de kerk. Zo was Spinoza een filosoof die de dichotomie tussen lichaam en geest in zijn denken doorbrak door een eenheid tussen alles (pantheïsme) te bepleiten waardoor ook het lichaam weer meer waardering kreeg. Zijn befaamde slogan deus sive natura: god oftewel natuur, drukt uit dat god in de natuur is en de natuur omvat niet alleen de bomen en de planten, maar juist ook het menselijk lichaam. God staat niet boven de natuur, maar god verschijnt in de dingen, in de natuur.
De essentie van het project van de Verlichting waarbij filosofen de bestaande orde in alle opzichten gingen bevragen en bekritiseren, los van god en traditie (ni dieu, ni maitre) staat in het befaamde essay Was heisst Auflärung? van Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant: ‘Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft. Onmondigheid is het onvermogen zich van zijn verstand te bedienen zonder de leiding van een ander.’
Jean Jacques Rousseau is een verlichtingsdenker die de manier van leven van de meerderheid van de mensen ter discussie stelde. Rousseau vond de levensstijl van de meerderheid gekunsteld en wilde de mens bevrijden van beknottende sociale omgangsvormen die de mensen klein hielden. Hij wilde terug naar de natuur. Of Rousseau ook een pleitbezorger was voor een naturistische levensstijl is onbekend. Wel had hij waardering voor de zogenaamde primitieve volken die doorgaans ook een stuk bloter rondliepen dan de gemiddelde westerling als kuis beschouwde.
Eind negentiende eeuw komt, in late navolging van Kants Antropologische Hinsichten en als reflectie op het nieuwe vakgebied van de antropologie, de wijsgerige antropologie op. met pioniers als Max Scheler, Arnold Gehlen en Helmuth Plessner. Dat brengt bij mij het vak wijsgerige antropologie in herinnering dat ik in het vorige millennium als onderdeel van de studie wijsbegeerte in Leiden volgde van de ondoorgrondelijke heideggeriaan Th.C.W. Oudemans en waar de studenten – als ik het me goed herinner – Schelers boek Die Stellung des Menschen im Kosmos lazen.[1] Rijsdijk haalt Raymond Corbey aan die kritisch over Scheler schrijft: ‘Het geeft te denken wanneer het belangrijkste normatieve mensbeeld tot in details blijkt te beantwoorden aan het waardenpatroon en de gedragscodes van het culturele milieu waarin hij opgroeide.’ (p. 40-1). In theorie is het mogelijk dat je na kritische reflectie op jouw eigen wereldbeeld en waardenpatroon precies bij dat waardenpatroon en die gedragscodes uitkomt, maar die kans is niet zo groot en bovendien gaat beredeneerde acceptatie dikwijls samen met enige hier ontbrekende kritische noten.
Deze wijsgerig antropologen waren op zoek naar de essentie van het mens-zijn en vooral wat het mens-zijn deed verschillen van de niet-menselijke dieren en – deze vraag lijkt inmiddels gedateerd – wat de culturele moderne mens anders maakt dan de primitieve mensen, de zogenaamde ‘wilden’. In Die Stufen des Organischen und der Mensch stelt Plessner dat de mens in tegenstelling tot andere dieren in staat is afstand van zijn eigen lichaam te nemen en zichzelf ook van buitenaf te beschouwen. De mens kan meta-reflecteren op het eigen bestaan, of om het in onnodig moeilijke filosofische taal te gieten: ‘De mens existeert niet alleen in zijn lichaam maar ook in een “excentrische” positie, als het ware nergens, los van alle gebondenheid aan tijd en ruimte, tegelijk in de wereld en aan haar onttrokken.’ (p. 17-8). De Verlichting is een proces van, wat Rijsdijk noemt, ‘rehabilitatie van het lichaam’. (p. 18)
Een interessante observering uit de antropologie is dat naakt lopen bij veel zogenaamde primitieve stammen voorkomt, maar dat er geen onversierde mensen zijn. Mensen hebben een blijkbaar sterke en cultuuronafhankelijke neiging zich op te smukken. In die zin vormen naturisten – vooral zij die zich verzetten tegen moderne lichaamsversieringen als piercings en tattoos – de uitzondering. De blote onversierde mens is dus een uitzonderlijk geval. Deze mens is het zichtbare deel van een naakte ideologie.
Rijsdijk wijst er verder op dat ons lichaam dikwijls onzichtbaar is; we zijn ons er niet van bewust, pas als er iets aan mankeert, treedt het lichaam op de voorgrond. We hebben de neiging de lichamelijke gebondenheid van onze existentie te veronachtzamen. ‘[…] de mens is zich in het algemeen maar weinig bewust van zijn lichaam. Het wordt als vanzelfsprekend aanvaard als een instrument dat hem ten dienste staat. Alleen als er iets mis mee is, bij ziekte of anderszins, dringt het lichaam zich aan de mens op. Voor zover de mensheid het hebben van een lichaam al bewust was, heeft zij altijd getracht het te vergeten of om er althans zo weinig mogelijk aan te denken.’ (p. 18)
Bij Nietzsche keert de lichamelijkheid in volle glorie terug in de filosofie. Wie Nietzsche wil begrijpen neme de christelijke dogma’s en plaatst die op hun kop. Nietzsche is letterlijk de antichrist: zijn leer is het omgekeerde van de leer van Jezus. Maar het is wel degelijk een leer. In Aldus sprak Zarathustra schrijft hij: ‘Ik bezweer U: blijf de aarde trouw en gelooft hen niet die U van bovenaardse hoop spreken.’
In zijn hoofdwerk L’être et le néant behandelt Jean-Paul Sartre het wezenlijke verschil tussen twee kenwijzen. Er zijn volgens hem twee manieren om naar het lichaam te kijken: enerzijds zoals een arts naar het lichaam kijkt, dat wil zeggen zoals een fietsenmaker naar een kapotte fiets. Anderzijds hoe de persoon zijn of haar leven in het lichaam ervaart. De dokter heeft geen toegang tot die subjectieve ervaring van het zijn. Een romancier kan in een verhaal toegang geven tot de subjectieve beleving van de wereld van een personage door de lezer te laten ervaren wat deze voelt, denkt en delibereert. Deze introspectieve kunst geeft weliswaar een inkijkje in hoe de wereld vanuit een ander perspectief ervaren wordt, maar het is toch altijd maar een deel van een groter geheel en ook nog gekleurd door de manier waarop het is weergegeven. Deze twee zienswijzen, de objectieve zienswijze van de wetenschap en de subjectieve ervaring van binnenuit, vallen niet met elkaar samen en kunnen dat ook niet. Sartre, met een heideggeriaanse hang naar ondoorgrondelijk jargon noemt deze twee zijnswijzen van het lichaam, het lichaam-pour-soi (het lichaam voor zichzelf) versus het lichaam-pour-autrui (het lichaam voor anderen).
Mensen, de meesten althans, hebben een aangeboren mogelijkheid tot het ontwikkelen van een gevoel van schaamte. Hoe die schaamte zich ontwikkelt is afhankelijk van de opvoeding en cultuur waarin je als individu terechtkomt. Schaamte is een sociale emotie: mensen schamen zich voor de blik van anderen. In extreme vorm kan schaamte ook op de persoon zelf geprojecteerd worden zoals wanneer deze delen van het eigen lichaam of zelfs het gehele eigen lichaam niet wil zien.
Ik moet bekennen dat wanneer ik bij mijzelf een beginnend zwembandje ontdek als ik mijzelf in de badkamer naakt bekijk, ik mijzelf, voor mijzelf, hiervoor schaam. Meestal leidt dat ertoe dat ik mijzelf op dieet zet met minder koekjes, buikspieroefeningen ga doen en meer en verder ga hardlopen. In die zin vloeit er iets goeds uit mijn schaamte voort. Ik wil mij niet hoeven schamen voor mijn naakte lichaam en ik doe er moeite voor om dat zo te houden. Ik hoef geen bodybuilder te zijn, maar ik ben me wel bewust van mijn lichaamsbouw. Ik heb een hardlooppostuur (leptosoom) en ik doe moeite om ook mijn bovenlichaam redelijk in conditie te houden met enige musculaire vorm. Daarom doe ik regelmatig oefeningen aan de rekstok die we in ons huis hebben geïnstalleerd, en ook wat krachtoefeningen.
Rijsdijk wijst erop, in navolging van Jaspers, dat mensen zich schamen als ze anders zijn dan anderen. Toch valt op deze algemene uitspraak wel iets af te dingen. Er zijn ook mensen die zich juist expres anders kleden of gedragen dan anderen, met de bedoeling om op te vallen. Deze mensen willen graag aandacht en ze schamen zich niet. Andersom kun je je ook schamen wanneer je helemaal hetzelfde bent als anderen. Zo kun je je als beginnend nudist best schamen, terwijl iedereen om je heen ook bloot is. Schaamte is niet alleen afhankelijk van de (sociale) situatie maar ook van hoe een individu de situatie ervaart. En die subjectieve ervaring is weer afhankelijk van opvoeding, wereldbeeld, karakter en eerdere ervaringen.
De beroemde socioloog Nobert Elias wijst er in zijn studie Über den Prozess der Zivilisation op dat schaamte van alle tijden is en in alle culturen voorkomt, maar dat waar mensen zich voor schamen, cultuurafhankelijk is. Schaamte lijkt een cultureel vernis dat wegvalt bij dementie en roes. Gedrag van dronken mensen wordt wel aangeduid als schaamteloos, zowel in wat ze zeggen als wat ze doen als op welk geluidsniveau ze kabaal maken.
Schaamte hangt samen met aanstoot nemen. Mensen schamen zich als ze denken dat anderen aanstoot nemen aan hun gedrag – behalve zij die zich niet schamen voor afwijkend gedrag. Een vraag die bij mij opkomt is deze: als mensen geen uiting zouden geven aan hun negatieve mening over het gedrag of uiterlijk van anderen, zou er dan schaamte bestaan? Wanneer nooit iemand iets lelijks zegt over het uiterlijk van een ander? Schaamte heeft ermee te maken dat je jezelf ziet door de ogen van de ander. Een manier waarop ouders schaamte bijbrengen bij hun kinderen is door telkens weer tegen hun kroost te zeggen: ‘Maar wat zullen de mensen daarvan zeggen?' Als ze hun gedachten voor zich houden is er mijns inziens geen probleem. Karakteristiek voor burgerlijkheid is het idee dat het belangrijk is om in datgene wat je doet, binnen het normaalspectrum van handelingsmogelijkheden te blijven.
Burgerlijkheid was iets waar ik mij als kind al aan ergerde. Burgerlijkheid is het accepteren en internaliseren van een beperkt scala aan gedragsmogelijkheden die de meerderheid als normaal ervaart. Burgerlijkheid is de light version van de groepsdruk van uit de tijd dat de rol van religie nog als een muffe deken op de samenleving lag. Bij burgerlijkheid is er iets meer bewegingsruimte, maar die is nog steeds beperkt. Bij burgerlijkheid gaat het er niet om dat mensen zelf ervoor kiezen om braaf binnen de lijntjes van de burgerlijke voorschriften te blijven, maar door subtiele en minder subtiele hints anderen – hun kinderen – ertoe te bewegen om ook binnen die zelfgekozen kaders van burgerlijkheid te blijven. En gymnofobie – Rijsdijk spreekt van een bedekkingsneurose - hoort bij de burgerlijkheid. Een cruciaal woord bij burgerlijkheid is ‘netjes’ en de tegenhanger daarvan is ‘niet netjes’. In die twee categorieën werd mijn gedrag ingedeeld: netjes of niet netjes. Bij netjes ging het er vooral om dat onbekende derden zouden denken: ‘netjes!’. Ik had dan ook nette, zondagse kleren. Nette schoenen, een net overhemd. Nu ben ik niet zo anarchistisch om alle gedragsnormen en etiquetteregels overboord te flikkeren – evenals net taalgebruik. Maar wel om kritisch na te denken over burgerlijkheid en een keuze te maken tussen wat je wel en niet behoudt. Bloot was in ieder geval niet netjes. Rijsdijk:
De invloed van religieus gefundeerde taboes is in de hele wereld, ook nog in het Westen, zo groot dat het aantal mensen dat zich daarvan bevrijd heeft, minimaal is. Ook mensen die zich van alle religieuze invloeden ontdaan menen te hebben, blijven vijandig staan tegenover het idee hun naakte lichaam te vertonen, want onbewust gelden nog steeds de verboden die de ‘clan’ heeft opgelegd. (p. 63)
Volgens Rijsdijk zijn ook naturisten zich bewust van hun lichaam. Dat zou kunnen maar er is hier volgens mij geen noodzakelijke relatie. Ook textielmensen kunnen zich bewust zijn van hun lichaam en lang niet alle naturisten zijn bewust met hun lichaam bezig, althans daar lijkt het niet op. Als ik naar mij persoonlijk kijk, dan is dat wel het geval. Als ik naar een sauna of naaktstrand ga ben ik me bewuster dan normaal van mijn lichaam. Ik besteed dan extra veel aandacht aan mijn nagels, mijn voeten, ben me meer bewust van mijn buik, mijn huid en mijn lichaamsbeharing. Ik besteed meer aandacht aan lichaamsverzorging als ik naturistisch ga.
Denken over bloot van Jaap Rijsdijk is een pleidooi voor naturisme vermomd als wijsgerige verkenning. Hij is daardoor een ideoloog van het naturisme. Zijn conclusie is dan ook: Niet de schaamte noodt tot kleding, maar de kleding doet het gevoel voor schaamte ontstaan.
Floris Van Den Berg is auteur van diverse boeken waaronder Finissage
[1] De ondertitel van het in 2020 gepubliceerde werk van Oudemans boek Moeder natuur luidt ‘De plaats van de mens in de kosmos’. Dat lijkt me een verwijzing naar het boek van Max Scheler. Dat Oudemans tot een ander filosofisch kamp behoort blijkt uit een citaat bij de samenvatting van het boek Moeder natuur: ‘Volgens Oudemans kan het hedendaagse Europese humanisme op de schroothoop, omdat het uiteindelijk tot zelfdestructie leidt.’ De vraag is natuurlijk wat dat Europese humanisme dan precies inhoudt.