‘Wy moeten de absurditeit flink in 't aangezicht spuwen’ - Multatuli
Op 2 maart is het 200 jaar geleden dat Eduard Douwes Dekker in Amsterdam werd geboren. Hij is vooral bekend geworden onder zijn schrijversnaam Multatuli. Zijn beroemdste boek is Max Havelaar, of De Koffij-veilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij. Hij schreef dit in 1859 in het Brusselse hotelletje Au Prince Belge, Bergstraat 80, (de locatie is tegenwoordig Arenbergstraat 54; het pand dat daar nu staat dateert van 1876).
Multatuli heeft veel betekend voor de Nederlandse en Vlaamse arbeidersbeweging, de vrouwenemancipatie en het atheïsme. Ter gelegenheid van zijn 200ste geboortedag brengt Boom Uitgevers Amsterdam opnieuw de prachtige biografie uit die Dik van der Meulen schreef en waarmee hij in 2003 de AKO-literatuurprijs won: Multatuli: Leven en werk van Eduard Douwes Dekker.
Ter gelegenheid van de 200ste geboortedag van Eduard Douwes Dekker en als opmaat naar het eerste Grote Vragen van het Leven-debat in de Universiteit Antwerpen (zie mijn boekrecensie van Onbeminde gelovigen en Naschrift bij een boekbespreking) hieronder het gedicht dat hij op 26 februari 1861 schreef.
Het gebed van den onwetende
Ik weet niet of we zyn geschapen met 'n doel,
Of maar by toeval daar zyn. Ook niet of een God
Of... Goden zich vermaken met ons leed, en schimpen
Op de onvolkomenheid van ons bestaan. Als dit zo waar'
Zou 't vreeselyk zyn! Aan wien de schuld
Dat zwakken zwak zyn, kranken krank en dommen dom?
Wanneer we zyn gemaakt met opzet, met 'n doel.
En door onze onvolkomenheid dat niet bereiken...
Dan valt de blaam van al 't verkeerde op ons niet,
Op 't maaksel niet... maar op den Maker ! Noem hem ZEUS,
Of JUPITER, JEHOVAH, BAAL, DJAU... om 't even:
Hy is er niet, of hy moet GOED zyn, en vergeven,
Dat wy hem niet begrypen. 't Stond aan hem
Zich te openbaren, en dit deed hy niet ! Had hy 't gedaan,
Hy hadde 't zoo gedaan, dat niemand twyflen kon,
Dat ieder zeide: ik ken hem, voel hem, en versta hem.[1]
Wat anderen nu beweren van dien God te weten,
Baat my niet. Ik versta hem niet ! Ik vraag waarom
Hy zich aan anderen openbaarde, en niet aan my?
Is 't eene kind den vader meer naby dan 't andre?
Zoolang een menschenzoon dien God niet kent,
Zoolang is 't laster te geloven aan dien God!
't Kind dat vergeefs den vader aanroept doet geen kwaad...
De vader die vergeefs zyn kind laat roepen, handelt wreed.
En schooner is 't geloof: daar is geen vader,
Dan dat hy doof zou zyn voor z'n kind!
Misschien zyn we eenmaal wyzer! Eens misschien
Zien we in dat Hy er is. dat Hy ons gadesloeg,
En dat z'n zwygen oorzaak had, en grond. Welnu,
Zoodra wy 't weten, is de tyd van loven daar,
Maar eerder niet... thans niet! 't Zou God verdrieten,
Te ontwaren dat we hem aanbaden zonder grond,
En dwaasheid is 't, de donkere onwetendheid van heden
Te willen helder maken met een licht... dat nog niet schynt.
Hem dienen ? Dwaasheid : Had Hy dienst begeerd,
Hy hadde ons geopenbaard op welke wys,
En ongerymd is 't, dat Hy van den mensch verwacht:
Aanbidding, dienst en lof... terwyl Hyzelf
Omtrent de wyze hoe, ons in 't onzekere liet.
Wanneer wy God niet dienen naar zyn zin...
Dan is 't Zyn schuld, Zyn schuld, en onze schuld is 't NIET!
Intusschen - tot we wyzer zyn - is goed en kwaad dan een?
Ik zie niet in waartoe een God ons dient, in 't scheiden
Van 't booze en 't goede. Integendeel! Wie 't goede doet
Opdat een God hem loonen zou, maakt juist daardoor
Het goede tot iets kwaads, tot handel. En wie boosheid vliedt,
Uit vrees voor de ongenade van dien God is... laf!
Ik ken u niet, o God! Ik riep U aan, ik zocht,
Ik smeekte om antwoord, en Gy zweegt! Ik wou zo graag
Uw wil doen... niet uit vrees voor straf, uit hoop op loon,
Maar zoals 't kind den wil zyns vader doet... uit liefde!
Gy zweegt... en alty zweegt Ge!
En ik dool rond, en hyg
Naar 't uur, waarop ik weten zal dat Gy bestaat...
Dan zal ik vragen: "Vader, waarom nu voor 't eerst
Uw kind getoond dat het een vader had,
En dat het niet alleen stond in den stryd,
Of waart Ge er zeker van, dat ik Uw wil zou doen
Ook zonder dien te kennen? Dat ik, onbewust
Van uw bestaan, U dienen zou, zoals Ge wilt gediend?
Zou 't waar zyn?
Antwoord, Vader, als Ge daar zyt, antwoord !
Laat niet Uw kind vertwyflen, Vader! Blyf niet stom
Op 't bloedig afgeperst lama sabacthani !
Zo kermt de onwetende aan z'n zelfgekozen kruis,
En krimpt van pyn, en jammert dat hem dorst...
De wyze - hy die wel weet... wel God kent - bespot den dwaas,
En rykt hem gal, en jubelt: "hoor, hy roept z'n vader!"
En prevelt: "dank, o Heer, dat ik niet ben als hy!"
En zingt 'n psalm: "welzalig hy die in der boozen raad
Niet zit, en niet op 't vuile pad der zondaars gaat...
De wyze...sluipt ter-beurse, en schachert integralen.
De vader zwygt....o God, er is geen God!
In 1868 vertaalde een vriend van Multatuli, de Gentse archeoloog Hermann Van Duyse (1847-1899) het gedicht in het Frans. Het verscheen als anonieme brochure onder de titel La prière de l’Athée en werd in Frankrijk verboden. Op 18 februari 1869 schreef Multatuli Van Duyse het volgende:
'De gemoedelykheid in dat gebed v.d.O. hindert my thans, en 't komt my voor dat Mlle Logique en Mme Waarheid my die ontrouw euvel duiden. Ik heb beloofd my te beteren. (...) De taak van den denker is niet over de mogelykheid van het onmogelyke te redeneeren, en vooral niet (gelyk ik in myn Gebed v.d. O doe) lieve woordjes te geven aan 't onware, alsof-i verlegen was om gemeenschap met leugen - neen, wy moeten de absurditeit flink in 't aangezicht spuwen'.
Recensie door Martin Harlaar