Moet ondraaglijk lijden draaglijk zijn? -  Rudi Collijs

Moet ondraaglijk lijden draaglijk zijn? - Rudi Collijs

Er wordt momenteel veel heisa gemaakt rond het euthanasieproces van Tine Nys, de vrouw die in 2010 toestemming kreeg om door middel van euthanasie op menswaardige wijze uit het leven te stappen.

Hiermee geeft de familie te kennen dat zij het moeilijk heeft met de overwinning die hun inmiddels 10 jaar overleden zuster op haar ongelukkige leven uiteindelijk wist te behalen; een schrale troost, die de vrouw nu dus wordt misgund. Op zich is aan deze heropstanding voor de rechtbank niets verwonderlijks. Gezien de moeilijke relatie die de vrouw met haar verwanten bleek te hebben, ligt het familiale bezwaar tegen de bevrijding uit haar noodlottige bestaan zelfs geheel in de lijn der verwachtingen.

Belangrijk is dat ik voorgaande situatieschets eigenlijk helemaal niet zou hoeven te maken want dat de doodswens van de vrouw, Tine,  niet gefundeerd dient te worden op een quotering op tien in de categorie ‘verdriet en ellende’. Dat ik dat toch doe, komt doordat degenen die het proces voeren dit zelf helemaal anders zien en ik liever met gelijke wapens strijd. Voor hen is niet de wens en de wil van de vrouw in kwestie primordiaal, maar wel de familiale omstandigheden waaruit die wens - al dan niet - is voortgekomen. De facto is het nonsens dat de familie het gerecht nu zou inschakelen in het belang van de overleden zus want ofwel is de vrouw psychisch ziek geworden door toedoen van haar familieleden en dan staat de familie meer voor zichzelf voor de rechter dan voor de zus; ofwel heeft zich bij de vrouw zelf een idiopathische psychische pathologie ontwikkeld en dan heeft de familie hiermee al helemaal niets te maken. Hoedanook, de vrouw in kwestie heeft haar wens in vervulling zien gaan en is er niet meer, haar blazoen behoeft nu dus ook geen poetsbeurt meer.

Wanneer bij pakweg een kankerpatiënt nierfalen of de tumor het leven steeds ondraaglijker maken, dan wordt hierbij door hulpverleners niet naar zijn of haar  (on)gelukkige jeugd of zijn vervelende familieleden gepeild. De vraag om hulp volstaat. Wanneer men geestelijk ziek-zijn van eenzelfde orde als lichamelijk ziek-zijn beschouwt, dan hoeft dus ook niet naar dit soort verbanden te worden gezocht; net zoals dit ook niet hoeft te gebeuren bij het bepalen of de betrokkene recht heeft op verlossing uit het leven. Het recht op leven is fundamenteel en onvervreemdbaar. Het recht op dood, als onderdeel van het leven, is dat bijgevolg ook. Bespiegelingen die hierbij door de betrokkenen worden gemaakt, zijn overbodig en voeden enkel maar de suggestie dat het individu niet ten volle zijn of haar autonomie zou kunnen opeisen en zich zou dienen te verantwoorden tegenover het sociale weefsel waarmee het is verbonden. Hiermee ben ik het volstrekt oneens. Het kan niet zijn dat voorstanders van het leven tot elke prijs in de wil tot leven een sine qua non voor sociale acceptatie zien.

De morele ruggensteun, die de familie van Tine Nys krijgt, is er wellicht niet toevallig en is al helemaal niet één op één gelinkt aan dit particuliere geval. Het spel tussen voor- en tegenstanders wordt al langer bikkelhard gespeeld. Alles doet vermoeden dat niet het droeve lot van de vrouw tot deze hernieuwde introspectie heeft geleid, maar wel de stimuli vanuit ethisch conservatieve hoek. Dat de toenmalige instemming met levensbeëindiging  vandaag gewoon opnieuw in vraag wordt gesteld, verraadt iets over het parcours waarmee de liberalisering van de ethiek rond levensbeëindiging de laatste jaren opnieuw heeft af te rekenen.

De pogingen om de morele klok terug te draaien vinden plaats in een valse sfeer van rechtvaardigheidsstreven. Hierbij wordt het lot van het individu afgetoetst aan een aantal vastgelegde parameters en krijgt het vervolgens, geheel ‘objectief’, een oordeel voorgelegd. Vanuit dat rechtvaardigheidsprincipe vindt men het dan ook geoorloofd dat de rol van de betrokkene bij de besluitvorming rond zijn of haar levenseinde geminimaliseerd mag worden. Ook hiermee ben ik het volstrekt oneens. Rechters, advocaten, artsen, hulpverleners, buren, vrienden en familie, allen getuigen vandaag vanuit hun zogenaamd emotioneel of professioneel engagement. En allen geven zij blijk van eenzelfde blinde vlek in hun ethisch gezichtsveld: zij negeren de soevereiniteit van het individu. Zoiets is angstaanjagend en ikzelf huiver bij de gedachte dat ik op een dag misschien ook nog wel het voorwerp van een gelijkaardige rechtvaardigheidsdiscussie ten nadele van mijn recht op zelfbeschikking zou kunnen worden. Hoe durft men vandaag in vraag te stellen of de hulp die men de vrouw destijds heeft geboden, wel te rechtvaardigen valt en of men haar die niet beter had geweigerd?

De juridische uitsloverij die in het Gentse assisenhof wordt opgevoerd, doet op geen enkele manier die rechtvaardigheid eer aan. Gelukkig hoeft de vrouw in kwestie haar publieke dissectie ook niet meer mee te maken.

Ik ben mij terdege bewust van de hedendaagse kritiek die naar ongebreideld individualisme uitgaat. De opvatting dat blind gehoor aan de soevereine wil, vanwege het gebrek aan aandacht voor de sociale context, asociaal en libertair zou zijn, is niet nieuw en zal wellicht nog een hele tijd hoog aangeschreven blijven. Het argument houdt tot op zekere hoogte ook steek maar mag niet absoluut worden gemaakt. De bescheidenheid van het individu mag niet zo diep geworteld geraken dat men het in het belang van het collectief stilzwijgend ten onder mag laten gaan. Het individu dient zich niet ten volle te conformeren aan de gemeenschap waartoe het behoort en is haar slechts in beperkte mate rekenschap verschuldigd. Het is ook de nederige  taak van de gemeenschap erop toe te zien dat de belangen van het individu voldoende worden behartigd. Men verwijt tenslotte ook niet de ziekenwagen van libertair gedrag als die in zijn spoedopdracht het overige verkeer tot wijken dwingt? Het is volkomen legitiem dat een individu in nood de aandacht van de gemeenschap waartoe het behoort afdwingt.

Ik noem het op zijn minst dubieus, dat hoewel de wil van de vrouw zelf nauwelijks aan bod komt, haar hele reilen en zeilen – en dus niet haar medische toestand tout court -  daarentegen wel uitgebreid tegen het licht wordt gehouden. Haar instabiele familiale achtergrond met een afwezige vader en een slaande moeder, haar druggebruik, haar prostitutieverleden, haar breekbare psyche, haar…zowat alles wordt mee in rekening genomen. Maar niet de macht van haar eigen wens, die één groot pleidooi was voor de dood.

Vandaar mijn pleidooi voor een revival van de autonome wil. Want er is iets heel bijzonders aan die wil: hij is uniek en soeverein, hij is wars van wetten en sociale conventies, hij zoekt geen democratisch draagvlak. Hij is hard en oninschikkelijk, noch buigt hij voor het geweld dat hem door tirannie wordt aangedaan. En die uniciteit maakt hem tot één van de mooiste eigenschappen die het individu bezit. Sterker nog: hij ìs het individu.

Wat vandaag in de rechtbank gebeurt, getuigt van misprijzen voor die wil. Het toont aan dat, wanneer het individu ondergeschikt wordt gemaakt aan de visie of de grondstroom – noem het voor mijn part tendens - binnen het collectief, het zijn bescherming, integriteit en vrijheid onder druk ziet komen. Het toont ook aan dat er in dat collectief een vreemdsoortige tegenstrijdigheid ontstaat binnen wat humaniteit in essentie betekent. Wanneer men namelijk de regie over leven en dood bij het individu in kwestie weghaalt, ontstaat plots zomaar de vermeende ethische legitimiteit  om het leven weg te nemen daar waar het gewenst is (cfr doodstraf) of het van de weeromstuit als hoogste goed voor te stellen, daar waar het ongewenst is (cfr euthanasie). Enerzijds is men ervan overtuigd dat over het levenseinde van anderen van buitenaf mag beslist worden (doodstraf) en tegelijk gruwt men ervan die autonomie aan het individu in kwestie zelf over te laten (euthanasie). Dit zorgt dus voor een situatie waarbij de mens over zijn eigen leven niet de minste zeggenschap meer heeft. De samenleving is hier niet langer de beschermer van haar individuen maar hun usurpator. Anders gezegd: niet zelden zijn de rabiate tegenstanders van euthanasie dezelfde rabiate voorstanders van herinvoering van de doodstraf. Hiertegen heeft het individu geen verweer, het minimaliseert niet enkel het fundamentele recht op leven maar ook het fundamentele recht op dood.

Tot slot nog het volgende. Ik vraag mij voortdurend af of deze rechtszaak er ook ooit was gekomen indien het hier zou gaan om een zaak van puur ondraaglijk en uitzichtloos fysiek lijden, met andere woorden bij een persoon die niet had af te rekenen met een aantal persoonlijke, psychische demonen. Het blijkt in de praktijk namelijk nog steeds niet haalbaar om ondraaglijk psychisch lijden eenzelfde graad van ernst toe te kennen als ondraaglijk lichamelijk lijden. Hieruit concludeert men makkelijk het bestaan van verschillende soorten van ondraaglijk lijden, waarbij ondraaglijk psychisch lijden toch de draaglijke vorm van ondraaglijkheid zou hebben. Objectiviteit, zoals in het begin van mijn stukje aangehaald, is hierin helaas ver te zoeken.

Eén zaak schenkt mij in deze hele discussie een zekere genoegdoening; de vrouw heeft haar wil doorgedrukt en verkregen waar ze om vroeg. Het individu heeft onomkeerbaar gezegevierd, wat de familie, de rechter of de kerk er ook over moge denken.

Rudi Collijs is kernlid Liberales

Het Humanistisch verbond publiceerde eveneens een tekst rond deze materie die lezers kunnen onderschrijven een link naar de pagina vindt u hieronder.

https://www.humanistischverbond.be/blog/206/bij-het-assisenproces-omtrent-de-euthanasie-van-tine-nys/

 

 

 

Print Friendly and PDF
Meertaligheid en de open samenleving - Vince Liégeois

Meertaligheid en de open samenleving - Vince Liégeois

Noodkreet Frans op school van 4 tot 6 naar 3 uur per week  - Open Brief Vlaamse Lerarenopleiding

Noodkreet Frans op school van 4 tot 6 naar 3 uur per week - Open Brief Vlaamse Lerarenopleiding