De pop - Bolislaw Prus
De 46-jarige Stanislaw Wokulski is verliefd op de veel jongere Izabela Lecka. Zo verliefd zelfs, dat hij denkt dat hij door waanzin is gegrepen. ‘Volgens mij heeft iemand mijn ziel verwisseld,’ zucht hij. De wanhoop van Wokulski is begrijpelijk: dankzij zijn gezond verstand was hij er immers in geslaagd om tot een van de rijkste kooplui van Warschau uit te groeien. Waarom zet hij zijn succes dan op het spel voor de liefde van een vrouw die niets dan minachting en weerzin voor hem heeft? De Lecki’s zijn van adellijke afkomst, en hoewel ze verarmd zijn – haar vader flirt met een faillissement – houden ze vast aan een strikte sociale hiërarchie. Voor Izabela is Wokulski een boerenpummel, een parvenu, een ‘impertinente nouveau riche’ die niet eens Engels spreekt. Dokter Szuman noemt het kind bij zijn naam. ‘(Wokulski) is een koopman,’ aldus de Joodse arts, ‘dus heeft hij geen recht op een jonkvrouw.’
In zijn Geschiedenis van de Poolse literatuur noemt Czeslaw Milosz De pop van Boleslaw Prus (1847-1912) de beste Poolse roman aller tijden. De Nobelprijswinnaar voor Literatuur in 1980 heeft niet enkel recht van spreken, hij heeft het wellicht ook bij het rechte eind. Althans, als je ervan uitgaat dat de 19de-eeuwse realistische roman het summum van de romankunst vertegenwoordigt. In dat geval is De pop (1890) inderdaad een magistraal werk. Prus schildert een verbluffend panorama van een samenleving in volle verandering. Het verhaal speelt zich af in 1878-79. Het land is een provincie van het Russische rijk. Een prikkelbare provincie, want de Polen nemen geregeld de wapens op tegen de bezetter.
Hoewel de roman zich zo goed als altijd in Warschau afspeelt, houdt Prus zich niet bezig met een sfeerschepping van die steedse omgeving. Het karakter en het gedrag van zijn protagonisten, daar is het hem om te doen. Prus vult zijn verhaal ook met een groot aantal nevenpersonages. De belangrijkste is Ignacy Rzecky, de oude en loyale klerk van Wokulski. Rzecky houdt een dagboek bij. Het geeft Prus de gelegenheid om niet alleen scherpe commentaar bij de ontwikkelingen in het liefdesdrama van Wokulski en Lecka te leveren, maar ook heldere opinies over de Poolse samenleving te formuleren.
Opvallend is de minieme rol van de katholieke kerk. Als personages gewetensproblemen hebben, zoeken ze oplossingen bij zichzelf of bij vrienden en kennissen, niet bij de pastoor. Des te opvallender is de plaats die de Joden in het boek krijgen. Wokulski en Rzecki zijn de enigen die Joden een goed hart toedragen. Alle anderen hebben een hekel aan ‘smouzen’. ‘De Joden denken erover om ons helemaal kaal te plukken,’ zegt Pitulski, de kapper. En in zijn dagboek noteert een moedeloze Rzecki dat het zelfs niet aan geruchten ontbreekt ‘dat Joden christenkinderen ontvoeren en doden om matzes van te maken.’
Prus begon zijn schrijfcarrière met sketches in humoristische tijdschriften. Zijn gevoel voor ironie, soms uitgedrukt in pittige aforismen, komt in De pop tot volle wasdom. Het vormt een perfect tegenwicht tegen de tragiek van een goede, brave en gulle man die, verblind door een hopeloze liefde, zijn ondergang tegemoet gaat.
Boleslaw Prus, De pop, L.J.Veen Klassiek, 2015, 926p., €24,99. Vertaald door Karol Lesman.
Recensie door Joseph Pearce
Deze recensie verscheen eerst in de boekenbijlage van De Morgen.