Valkuilen van ons denken - Johan Braeckman
Valkuilen van ons denken, een hoorcollege over de kracht van kritisch denken, is het vijfde hoorcollege van Johan Braeckman. Braeckman doet onderzoek naar evolutietheorie (Darwin), pseudowetenschap, bio-ethiek, wetenschap en religie, en kritisch denken. Het is zijn tweede hoorcollege over kritisch denken, ditmaal een editie voor gevorderden. Valkuilen van ons denken bestaat uit drie colleges van ongeveer een uur en is ingedeeld in twaalf hoofdstukken.
Oplichtersfilosofie
Het eerste college draagt als titel Kleine filosofie van de oplichtersfilosofie. Het eerste hoofdstuk handelt over ‘helder denken over slordig denken’. We zijn allemaal zeer kwetsbaar voor irrationele opvattingen, waardoor we maar al te vaak terecht komen in wat Braeckman valkuilen of mentale denkputten noemt.
We geloven in wonderen, mirakels, paranormale verschijnselen of de werking van homeopathie, terwijl wetenschappelijk onderzoek duidelijk aangeeft dat veel van deze opvattingen onhoudbaar zijn. Hoewel er geen bewijs voor is, houden we hardnekkig vast aan deze irrationele denkbeelden. Er is in de laatste decennia veel cognitief wetenschappelijk onderzoek verricht naar de oorzaak van die hardnekkigheid. Ook intelligente mensen ontkomen er niet aan, ze zijn dus niet minder irrationeel. Hoe intelligenter mensen zijn, hoe inventiever ze ook zijn om hun irrationele opvattingen te onderbouwen met argumenten.
Enkele vuistregels
Hoewel deze valkuilen als het ware evolutionair zijn ingebakken in ons brein, kunnen we onszelf wel weerbaar maken voor irrationele opvattingen en bestaan er een aantal vuistregels die ons kunnen helpen om onze eigen irrationele denkwijzen te ontmaskeren.
In hoofdstuk twee gaat de auteur dieper in op deze vuistregels. Socrates parafraserend, stelt Braeckman dat het belangrijk is om over onze eigen opvattingen, gedachten en meningen te reflecteren. Eén van de vuistregels die ons daarbij helpen is dat ‘buitengewone beweringen buitengewone bewijzen vragen’. Een tweede vuistregel is bekend geworden als het Scheermes van Ockham: je moet verklaringen niet ingewikkelder maken dan nodig is.
Als derde vuistregel geeft Braeckman ons ook nog mee dat betrouwbare kennis coherent en samenhangend moet zijn. Hij vergelijkt dat met een kruiswoordraadsel, de ingevulde woorden hangen samen en worden op een coherente manier samengevlochten. In dit hoofdstuk wordt er ook op gewezen dat de bewijslast voor de waarheidswaarde van een opvatting of mening ligt bij diegene die de opvatting poneert.
In het hoorcollege worden al deze vuistregels gelardeerd met verhelderende en boeiende voorbeelden. In hoofdstuk drie en vier worden deze vuistregels diepgaander geïllustreerd aan de hand van de werkwijzen van zwendelaars en oplichters. Als we te horen krijgen hoe de Belg Piet Van Haut of de Amerikanen Ferdinand Waldo Demara en Bernard Madoff te werk gaan, wordt er veel duidelijk. We denken allemaal dat die zwendelaars misschien wel andere mensen zullen oplichten, maar dat het onszelf niet zal overkomen. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat dit helaas niet het geval is.
Evolutionair nut van religie
In het tweede college, Kritisch denken over religie, wordt de focus gelegd op religie. Hoe komt het dat mensen de bijzonder buitengewone bewering erop nahouden dat er een of meerdere goden bestaan? Dat is een van de vragen uit hoofdstuk vijf. De god, of de goden, bezitten vaak volmaakte eigenschappen. Ze kunnen, hoewel ze vaak onstoffelijk zijn, toch verschillende gedaantes aannemen en tegen de natuurwetten ingaan. Wie zoiets beweert, zou dan ook sterke bewijzen moeten kunnen voorleggen. Daar komt dan ook nog de vreemde constatering bij dat gelovigen enkel in de waarheid geloven van hun god of goden en dat al de andere geloofsovertuigingen vals zijn. Het gaat hierbij om honderden andere geloofsovertuigingen die klaarblijkelijk allemaal onwaar zijn. Ook hier hebben we te maken met een uiterst buitengewone bewering. Interessant is dan ook de vraag: hoe komt het dat mensen dit niet willen of misschien zelfs niet ‘kunnen’ inzien?
In hoofdstuk zes, zeven en acht gaat Johan Braeckman op zoek naar antwoorden op deze vragen, waarbij hij de relatief nieuwe discipline van de cognitieve wetenschap van religie aanboort. De invloed van religie wordt in de geseculariseerde wereld nog te vaak onderschat. Ze regelt nog steeds het dagelijks leven van veel mensen en heeft een sterke invloed op moraal, recht en politiek. Vanuit democratisch oogpunt is die invloed vaak negatief.
Eén van de redenen waarom religieuze opvattingen zo sterk aanwezig blijven en zo hardnekkig blijken te zijn, heeft te maken met de groepspsychologische dynamiek van religies. Kinderen krijgen de religie van hun ouders mee en geven die meestal door aan hun kinderen. Evolutionair gezien kunnen aan religie een aantal voordelen worden gekoppeld die een groep een grotere kans op overleven opleverden. Ook irrationele opvattingen kunnen bijdragen aan een sterk groepsgevoel en in de tijden van jagers en verzamelaars kon je maar best de opvattingen van de groep beamen om niet het gevaar te lopen om als free-rider te worden uitgesloten. Rituelen, het beamen van opvattingen, kledings- en voedingsvoorschriften hadden (en hebben) dus een duidelijke functie. Het zijn labels die duidelijk maken tot welke groep je behoort en het zijn bovendien kenmerken die hard-to-fake zijn. De bedriegers moeten er immers uit, want zij zijn een gevaar voor de cohesie van de groep.
De cognitief wetenschappelijke verklaring van het fenomeen religie maakt veel duidelijk en is tegelijk heel eenvoudig te begrijpen. Mensen zijn uitgerust met evolutionair ontwikkelde, interne modules of psychologische mechanismen die ons helpen om op een adaptieve manier problemen op te lossen. De basisstelling is dat religie zich ent op die psychologische mechanismen, die eigenlijk op zich niets met religie te maken hebben. Als voorbeeld verwijst Braeckman naar ons evenwichtsorgaan. Dat is ook niet ontwikkeld om te skateboarden of fietsen, maar we kunnen het er wel voor gebruiken. Op analoge manier, redeneert men nu in de cognitieve wetenschap van religie, gebruiken religieuze opvattingen bepaalde van onze cognitieve vermogens (interne modules) om zich in stand te houden, zich te laten verweven met, of in te bedden in, culturele structuren.
Daarbovenop komen de groepspsychologische mechanismen. Dat betekent dat religie op het eerste niveau geen evolutionair nut zou hebben, maar dat op een tweede niveau wel kan krijgen. Het is geen evolutionaire adaptatie om in bovennatuurlijke wezens te geloven, maar eens het geloof in een groep is ingeburgerd, kan het een hard-to-fake-signal worden dat de groepscohesie in stand houdt.
Een ander voorbeeld van een psychologisch mechanisme waarop religie zich ent en zich van daaruit verder vertakt, is het vermogen om snel en efficiënt gezichten te kunnen herkennen. Dit is een evolutionair ontwikkelde module die reeds bij baby’s aanwezig is. Dat vermogen, of die module, is vaak te scherp of te sterk afgesteld. We kunnen gezichten zien in de wolken, in boomschors, enzovoorts. Dat heeft een reden, het levert ons immers een evolutionair voordeel op.
Het punt van de cognitieve wetenschap van religie is nu dat er een heel complex van antropomorfe aspecten aan vasthangen. Het kom erop neer dat we een aantal mentale modules hebben die ons toelaten om niet enkel gezichten te herkennen maar ook om de psychologie te postuleren die aan gezichten verbonden is (intenties, emoties, morele opvattingen, …). Aangezien die mentale modules hyperactief zijn, gaan we onvermijdelijk ook subjecten (met intenties, emoties, …) veronderstellen achter fenomenen en gebeurtenissen die in realiteit helemaal niet psychologisch beladen zijn. Bijvoorbeeld: toen men nog niet wist wat kometen waren, werden ze geïnterpreteerd als boodschappen (vaak met slecht nieuws); als een komeet een boodschap bracht dan moest er iemand zijn die de boodschap uitstuurde. Op die manier worden er supersubjecten gepostuleerd. Zo dacht men vroeger ook over epidemieën, aardbevingen of tsunami’s.
Ook de hedendaagse complottheorieën zou je hieraan kunnen koppelen. De gebeurtenissen die zich volgens complotdenkers voordoen zijn niet toevallig: er zitten intenties, bedoelingen en plannen achter. Op zeer analoge wijze leren religieuze opvattingen ons dat er aan het heelal geen willekeur, geen toeval ten grondslag ligt, maar orde, zin en betekenis.
Mentale denkputten
College drie, Wie een put graaft voor zichzelf, geraakt er moeilijk uit, focust op rationeel denken, de hardnekkigheid van drogredenen en op religie, radicalisering en geweld. Rationeel, helder en kritisch denken moeten we aanleren. Hierbij streven we best naar consistentie, eenheid en coherentie. Maar de cognitieve illusies, de mentale denkputten waarin we vallen, hebben te maken met de aard van ons brein zelf. Intelligentie helpt ons niet noodzakelijk, want die kan er zelfs voor zorgen dat we steeds dieper graven in onze mentale denkput. We hebben wel gelukkig een aantal tips & tricks die ons kunnen helpen om beter te denken en ons te behoeden voor valkuilen, waaronder het bevestigingsvooroordeel, ad-hominemargumenten, valse verbanden en attributiefouten.
Meerdere aspecten die in het college aan bod komen, helpen ons te begrijpen hoe religie tot geweld kan leiden, het onderwerp van hoofdstuk elf. Haatpredikers die jonge moslims radicaliseren zijn een bijzonder soort oplichters, er komen heel wat kenmerken terug die in hoofdstuk drie en vier aan bod kwamen. Wie radicaliseert en overgaat tot het plegen van geweld, verkrijgt een identiteit en missie waarmee hij of zij een loyaliteit toont ten aanzien van de groep. Dit valt weer te begrijpen vanuit de groepspsychologische mechanismen waardoor de leden van de groep zeer vredevol zijn ten aanzien van de eigen groep, maar naar buiten toe zorgen voor uitsluiting, geweld en dehumanisering.
Een beter mens
In het laatste hoofdstuk werpt Braeckman nog een licht op de toekomst van het rationele denken. Als we de kranten openslaan of rondsurfen op het internet zouden we tot de conclusie kunnen komen dat er op dat vlak niet veel vooruitgang geboekt werd. Pseudowetenschappen blijven populair, religies bezetten vaak de actuele debatten en complottheorieën groeien als paddenstoelen uit de grond.
We blijven kwetsbaar voor irrationele opvattingen (ingebakken in ons brein) en groepsprocessen hebben een sterke invloed op ons doen en laten. Maar dit alles betekent voor Johan Braeckman niet dat we pessimistisch moeten zijn. Studies tonen aan dat we wel degelijk vooruitgang hebben geboekt op vlak van mensenrechten, humaniteit en democratisch denken.
Ook op vlak van rationeel en kritisch denken boeken we vooruitgang. Het is dan ook belangrijk om hierin blijvend te investeren, want kritisch denken moeten we leren. Dit college kan dan ook gezien worden als een belangrijke bijdrage om ons beter, rationeler te laten denken. Het wijst ons de weg uit de mentale valkuilen. Uiteindelijk kunnen we dit college karakteriseren als onderdeel van de nooit ophoudende missie van het Verlichtingsdenken, als onderdeel van het grote emancipatorisch project dat dit Verlichtingsdenken bij aanvang was, en vandaag de dag ook blijft. Weet je wat er zo mooi aan is? Het is een hoorcollege. Gewoon ergens onderweg een beter mens worden, in de wagen of tijdens het joggen. Wie wil dat nu niet?
Johan Braeckman, Valkuilen van ons denken. Een hoorcollege over de kracht van kritisch denken, Home Academy, 2017. Luisterduur: 3 uur en 33 minuten.
Recensie door Kurt Beckers
Deze recensie verscheen eerst in het tijdschrift De Geus van januari 2018