Het verbod vlees te eten - Desiderius Erasmus
Tal van gewoontes en tradities vinden hun oorsprong in religieuze teksten en verordeningen die in de loop van de eeuwen werden uitgevaardigd en opgelegd. Zo bestaan er bij de drie monotheïstische godsdiensten tal van regels met betrekking tot eetgewoonten. Denk aan de ramadan in de islamwereld, aan de vastenperiode in het christendom en de Jom Kippoer in het Jodendom. De ramadan is een maand waarin de gelovigen overdag niet mogen eten en drinken. Daarnaast mogen moslims ook geen varkensvlees eten want een varken wordt beschouwd als een onrein dier en alcohol drinken als genotmiddel is eveneens verboden omdat dit het bewustzijn zou vertragen. Voor het Tweede Vaticaans Concilie aten christenen geen vlees op vrijdag, ter herinnering aan het geloofsfeit dat Jezus op vrijdag werd gekruisigd. En Joden kennen de Kasjroet, of het geheel aan spijswetten dat bepaalt of voedsel wel of niet gegeten mag worden. Voedsel dat voldoet aan deze spijswetten wordt koosjer genoemd. Het vasten wordt in diverse godsdiensten beschouwd als een vorm van zelfbeheersing, discipline en uithoudingsvermogen van de mens. Het zou de mens respect aanleren ten aanzien van God.
De praktijk van het vasten en in het bijzonder het verbod om vlees te eten was eeuwenlang een gebruikelijke praktijk binnen de katholieke kerk. Dit werd niet alleen opgelegd door het canonieke bepalingen maar kon ook aangevuld en uitgebreid worden door bisschoppen binnen hun bisdom. In zijn traktaat Het verbod vlees te eten dat gericht was aan de bisschop van Bazel verzette Desiderius Erasmus zich tegen die uitgebreide regelgeving van de katholieke kerk, in het bijzonder het verbod om gedurende 150 dagen van het kerkelijk jaar vlees te eten. Zijn pleidooi om dit verbod af te zwakken was niet zonder eigenbelang. Gedurende zijn hele leven sukkelde Erasmus met zijn gezondheid, leed hij aan chronische gewrichtsreuma en had hij problemen met zijn blaas en nieren. Het verbod om vlees te eten beschouwde hij dan ook als een aanslag op zijn labiele gezondheid. Het enige alternatief was immers vis eten, en in die tijd was dat vooral pekelharing, waaraan de beroemde humanist een grote afkeer had. Meer nog, hij was ervan overtuigd dat dit de oorzaak was van zijn kwalen. Toch overstijgt hij met zijn traktaat zijn louter persoonlijke situatie. De tekst is een pleidooi voor een menselijke benadering van het probleem en een nauwelijks verholen kritiek op de wettische regeltjes.
Dat Erasmus zijn kritiek in relatieve veiligheid kon neerschrijven en verspreiden, was maar mogelijk omdat hij toen (in 1522) in Zwitserland vertoefde. Tien jaar daarvoor leefde hij in de Nederlanden, maar de Reformatie gooide roet in het eten. Erasmus kwam tussen twee vuren te staan: katholieken meenden dat zijn kritiek op kerkelijke misstanden Luther in de kaart speelde, terwijl protestanten hem verguisden omdat hij katholiek bleef. Om de druk van de Leuvense theologen te ontvluchten, vestigde Erasmus zich in 1521 te Bazel, de stad van zijn uitgever Johann Froben. Daar had hij een grotere gedachtevrijheid en hij maakte er ook gretig gebruik van. Erasmus erkent dat vasten en een uitgebalanceerde voeding een goede invloed hebben op het spirituele leven, maar hij ziet ook bezwaren. Zo motiveert het verbod om vlees te eten de rijken om culinaire hoogstandjes, zeg maar orgieën, met vis te bereiden, terwijl arme mensen er onbarmhartig worden door belast. Daarbij stelt hij dat mensen die arm zijn of zwak van gestel, zoals hijzelf, het moeilijk hebben om zolang voedsel te moeten ontberen. Het lijkt allemaal triviaal, maar wie de rest van de tekst leest ontdekt hier een ongemeen harde aanval op een aantal kerkelijke bepalingen uit die tijd.
Zo keert hij zich tegen de praktijk van het voortdurend invoeren van nieuwe feestdagen door bisschoppen waarop niet gewerkt mag worden, waardoor armen honger lijden. Hij stelt vragen bij het celibaat met de grappige argumentatie dat het beter is dat priesters er thuis en openlijk een bijzit op nahouden, zeg maar hun vrouw, want zo zegt Erasmus ‘met betrekking tot het celibaat is in de Heilige Schrift door Christus noch de apostel enige regel opgelegd.’ Het leven van priesters zou volgens hem ‘rustiger’ zijn, iets wat in het licht van de vele pedofiliezaken in de katholieke kerk als een profetische uitspraak klinkt. Maar Erasmus gaat in zijn tekst nog verder en volgt Luthers afkeer voor de praktijk van de aflaten. Het zou volgens hem een goede zaak voor het imago van de kerk zijn mocht de bevoegdheid om dispensaties te geven niet voor geld te koop zijn. ‘Kon de kanker van de hebzucht maar eens voorgoed uit de Kerk van Christus worden weggesneden’, zo profeteerde hij. De kerk en de pausen daar weinig oor naar gehad. Zelfs paus Benedictus XVI besloot opnieuw aflaten te geven aan mensen die ‘niet in een zondige staat verkeren’ en ‘actief en met devotie’ deelnemen aan de Wereldjongerendagen.
De kern van zijn betoog komt op het einde wanneer hij stelt dat tal van regels, zowel de aangeklaagde voedingsvoorschriften als andere bepalingen, niet door God maar door mensen zijn ontworpen. Daarmee raakt hij aan essentie van elke godsdienst: het geloof zelf. Erasmus stelt indirect dat we die door mensen ontworpen regels niet moeten volgen en voegt er in een revolutionaire zin aan toe dat het volk er niet is voor de bisschoppen, maar de bisschoppen ten behoeve van het volk. En in één pennentrek veroordeelt hij in feite de inquisitie en andere vormen van geloofsdwang door te stellen dat ‘wie onder dwang een gebod naleeft, leeft het eigenlijk niet na’. Een bijzonder moderne gedachte die onweerlegbaar juist is en die in feite dodelijk is voor elke religie waarin geloven voortdurend wordt gevoed uit vrees voor folteringen in het hiernamaals of met het vooruitzicht op 70 maagden die de overledene ter beschikking zullen staan na de dood. Het is verkeerd om gezag te willen baseren op terreur en intimidatie, zo schrijft Erasmus, en ook dat is verrassend actueel. Vrede en verdraagzaamheid zijn immers alleen mogelijk als alle stokken achter de deur verdwijnen en mensen zelf, onbevangen en onbevreesd kiezen voor het goede.
Dit werk van Erasmus verscheen 500 jaar geleden maar blijft brandend actueel. Het vormt samen met zijn De lof der zotheid een sleutelwerk in de menselijke geschiedenis. Daarin schreef hij de volgende ‘opruiende’ tekst: ‘En dan de pausen, de stedehouders Christi op aarde! Stel, dat zij werkelijk eens trachtten Diens leven na te volgen, door armoede, arbeidzaamheid, onderrichting, zelfopoffering, verzaking van al het aardse; stel dat zij zich eens realiseerden wat hun naam Papa, dat is Vader, of hun titel 'Heilige Vader' betekent, wat ter wereld zal dan drukkender zijn dan het pausschap? Of wie zou nog die waardigheid coute que coute willen kopen en die koop met wapenen, vergif, ja met alle denkbare machtsmiddelen tegen inbreuk willen verdedigen?’ In 1559, toen Paulus IV paus was, werden alle werken van Erasmus verboden, inclusief degene, die niets tegen de religie bevatten. Moest hij vandaag leven en schrijven dan zat Erasmus samen met Salman Rushdie en Ayaan Hirsi Ali in dezelfde situatie. Met een prijs op zijn hoofd.
Desiderius Erasmus, Het verbod vlees te eten, Ad. Donker, 2006
Recensie door Dirk Verhofstadt