All life is problem solving - Karl Popper
De Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper staat vooral bekend voor zijn boeken The Poverty of Historicism en het tweedelige The Open Society and Its Enemies. In het eerste boek opent hij de aanval op het historicisme, het geloof dat er onafwendbare en kenbare wetten van de geschiedenis zijn, en dat we op basis daarvan toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen kunnen voorspellen. In het tweede boek verdedigt hij de 'open samenleving', waarin het beleid van de staat door de vrije burgers kritisch getoetst en zo nodig gewijzigd kan worden. De grootste vijanden van dergelijke samenleving zijn volgens hem Plato, Hegel en Marx, die hij als 'profeten' brandmerkt. Zij beroepen zich namelijk op pasklare en wetmatige oplossingen voor alle maatschappelijke problemen. Hiertegenover plaatst hij zijn eigen visie op de vooruitgang van de maatschappij gebaseerd op vrije discussie. Volgens hem hangt de ontwikkeling van de geschiedenis af van de groei van kennis, en het valt niet te voorzien hoe die zal verlopen. We kunnen de samenleving ook niet radicaal omvormen op basis van vermeende 'wetten van de geschiedenis', maar slechts stap voor stap hervormen. De publicatie van The Open Society and Its Enemies in 1945 maakte Popper op slag beroemd. Het boek werd gelezen als een liberale kritiek op het totalitarisme, dat belichaamd werd door Hitler in Nazi-Duitsland en Stalin in de Sovjet-Unie.
Op basis van deze werken gaf Karl Popper tal van interviews en lezingen waarin hij zijn ideeën verder uitdiepte en populariseerde. Een bundeling van zijn teksten uit de laatste 25 jaar van zijn leven zijn verzameld in het uiterst leesbare boek All life is problem solving. Popper werd geboren in 1902. Hij maakte als jongeling en inwoner van Oostenrijk bewust de Eerste Wereldoorlog mee en dat heeft zijn hele leven sterk beïnvloed. Zijn ouders waren pacifisten met liberale denkbeelden, maar de jonge Popper voelde zich aangetrokken tot het marxisme. Op zeventienjarige leeftijd bood hij zich als vrijwilliger aan bij de communistische partij. Die zag de geschiedenis als een onvermijdelijke en wetenschappelijk gefundeerde evolutie naar een klassenloze maatschappij gebaseerd op gemeenschappelijke eigendom van productiemiddelen, waarbij eenieder produceert naar eigen vermogen en neemt naar behoefte. De klassenloze maatschappij zou het einde van de geschiedenis inluiden en daarmee elke vorm van geweld, repressie en strijd uitschakelen. Het communisme zou de hemel op aarde brengen maar daarvoor moest het kapitalisme uitgeschakeld worden.
Nadat hij de manipulaties en leugens van de Partij inzag, keerde Popper zich af van het communisme en werd haar grootste tegenstander. Zijn belangrijkste kritiek was dat niemand de toekomst kon voorspellen. De marxistische logica dat de uitschakeling van de klassenstrijd zou leiden tot vrede bleek gebaseerd op drijfzand, en dat bleek ook uit de praktijk. De Partij installeerde een nieuwe bovenklasse – de zogenaamde nomenclatura – die in naam van het volk besliste wat goed was en wat niet. Talloze mensen werden letterlijk geliquideerd omdat ze afweken van de partijlijn. En hetzelfde gebeurde onder het fascisme dat Popper net als het communisme zag als een vorm van totalitarisme. Twee bewegingen die zich radicaal afzetten tegen de individuele vrijheid. In de jaren dertig stelde hij met afschuw vast dat bijna niemand meer geloofde in de democratie. Toen schreef hij zijn beruchte boek The Open Society and Its Ennemies. Het fascisme werd in 1945 verslagen, maar het totalitaire communisme pas vierenveertig jaar later. Popper stierf in 1994, op 92-jarige leeftijd. Hij heeft de val van de Berlijnse Muur nog meegemaakt, en daarmee de juistheid van zijn ideeën in de praktijk vastgesteld. Het marxisme was volgens hem ten ondergegaan aan het marxisme.
Popper keerde zich tegen keer op keer tegen de voorspelbaarheid van de toekomst. Net door de vrijheid van de mens bestaat er enkel een verleden en een heden. Wat nadien zal gebeuren weet niemand. Dat lijkt een pessimistische visie, maar dat klopt niet. Popper noemde zichzelf een optimist en verklaarde dat optimisme een morele opdracht was. Daarmee bedoelde hij dat de toekomst open ligt, dat we er samen voor verantwoordelijk zijn en dat we er samen iets kunnen van maken. ‘So we have a duty, instead of predicting something bad, to support the things that may lead to a better future’, verklaarde hij in 1992. En hij wees op de grote uitdagingen en plichten van de mensheid zoals het versterken van de individuele vrijheid, het garanderen van wereldvrede, het vechten tegen armoede, het inperken van de explosie van de bevolking, en de opvoeding van burgers tot ‘non-violence’. Hij had net als Winston Churchill – die hij fel bewonderde – een sterk geloof in de democratie als het minst slechte systeem voor de mensheid. Hij liet zich niet verleiden tot een keuze tussen ‘soorten’ democratieën, zoals sommige neomarxisten beweren. Elke democratie kent één gemeenschappelijk kenmerk namelijk dat men zijn leiders zonder bloedvergieten kan afzetten.
‘We must remind our politicians that their responsability does not end with their death or resignation’, aldus Popper, waarmee hij beter dan wie aangaf dat we een morele plicht hebben tegenover onze nakomelingen. Hij deed die uitspraak met het oog op een mogelijk nucleair conflict, maar ook ecologisten zullen ze vandaag met instemming herhalen. Die uitdrukking zegt ook alles over zijn houding tegenover de communistische praktijk van de voorbije eeuw die mensen niet zag als doelen op zich, maar als middelen om hun ‘ideale staat’ te vormen. Popper haatte waarheidclaims, voor hem bestonden er enkel hypothesen die men dan aan de grootst mogelijke kritiek moest onderwerpen. We kunnen dicht bij de waarheid komen, zo zei hij, maar zekerheid zullen we nooit bereiken. Dit inzicht staat haaks op elk totalitair denken. In diezelfde zin keerde hij zich ook tegen religieuze dogma’s. Moest hij vandaag nog leven, dan zou hij vernietigend hebben uitgehaald tegen elke vorm van radicale religiositeit. ‘Forced religious unanimity is completely worthless’, zo zei hij, ‘only freely assumed religious belief can be of any value’. Met dit standpunt schaarde hij zich ook achter de vrije markt als beste systeem om welvaart en welzijn te realiseren. Hij verdedigde echter geen absolute vrijheid. Een vrije markt kon volgens hem enkel bestaan binnen een wettelijk kader dat wordt afgedwongen door de overheid.
Uiteraard geloofde Popper niet in het einde van de geschiedenis. In die zin keerde hij zich op het einde van zijn leven tegen de stelling van Francis Fukuyama die met het democratisch liberalisme het einde van de geschiedenis voorspelde. De oude filosoof bleef herhalen dat de vrijheid nooit finaal verworven is, dat we er voortdurend moeten voor vechten en dat we moeten opletten voor de ongewilde gevolgen van onze daden. Alleen met bescheiden stappen kunnen we de vele vormen van onvrijheid en onrechtvaardigheid wegnemen. Met zijn kritiek op het historicisme en de claims op absolute waarheden heeft Popper een enorme impact gehad op het hedendaagse denken. Zijn invloed is vandaag groter en actueler dan ooit.
Karl Popper, All life is problem solving, Routledge, 2002
Recensie door Dirk Verhofstadt