Het Belgisch huwelijk - Marc Reugebrink
Er is de voorbije jaren iets fundamenteel veranderd in Vlaanderen. Tot pakweg 10 jaar geleden kenden we hier nog heel wat optimisme, verdraagzaamheid en respect voor de ander. Natuurlijk bestond er een forse extreemrechtse partij, maar die werd dank zij het cordon sanitaire netjes buitenspel gezet. Niet dat de anderen elke vreemdeling met open armen ontvingen, maar een brede stroming binnen de samenleving weigerde mee te zeulen met hun ronduit racistische discours. We leefden en leven tenslotte in een bijzonder welvarend land en solidariteit met de ander, zowel met geld als met het hart, leek nog vanzelfsprekend. Zelfs de politiek bleek toen nog mensen te kunnen verenigen, zelfs enthousiasmeren zoals bij de goedkeuring van het homohuwelijk en de euthanasiewetgeving, of door onze ongebruikelijke houding om niet langer in de pas van de VS te lopen en te weigeren mee te doen aan de oorlog in Irak. Akkoord, we twistten al decennialang over communautaire kwesties – denk aan de klucht rond Happart in Voeren – maar van zodra een Belg een koers won of de Rode Duivels een goal maakten, leefden we verder in peis en vree.
Die tijdsgeest is de voorbije jaren volkomen veranderd. De manier waarop Leterme samen met kartelpartner NVA inbeukte op het Belgische was du jamais vu. Terwijl Vlaams Belang steeds harder inbeukte op moslims en Oost-Europese vreemdelingen, begon het Vlaams kartel een ware kruistocht tegen de Franstaligen met als speerpunt en goedendag het ‘probleem’ BHV. Vooral NVA profiteerde van het nieuwe vijandsbeeld en kreeg wind in de zeilen in de peilingen, waarop tal van extreemrechtse nationalisten en populistische rechts-liberale opportunisten hun partij verlieten én zich plots bekenden tot een ‘democratisch’ Vlaams nationalisme. Na de verkiezingen van 2010 en 2012 nam het aantal ‘volksvijanden’ toe: de politiek ‘correcte’ denkers, de kritische kunstenaars (wegens te kosmopolitisch), socialisten (wegens te parasitisch), liberalen (wegens te federalistisch), groenen (wegens te betuttelend), Europa (wegens te voluntaristisch), royalisten, vakbonden, werklozen, en de Rode Duivels.
De sfeer is intussen flink verziekt. De weinige lijnen die nog openlagen tussen Vlamingen en Franstaligen werden mede door de politici en media afgebroken, opgeblazen of verdacht gemaakt. In tal van gemeentebesturen doken ex-Vlaams Blokkers op die via de NVA het cordon konden omzeilen. Tal van gemeenten zegden de abonnementen van hun bibliotheken op Franstalige kranten op. Een frituuruitbater uit Kortrijk moest de naam van zijn zaak omvormen van Grande Place tot Grote Markt. In Aalst werden alle straatnaambordjes voorzien van een Vlaams leeuwtje en wilde het bestuur leeuwenvlaggen uitdelen (een oud idee van het Vlaams Blok). In Gent bestempelde een NVA-gemeenteraadslid werklozen als minderwaardige mensen. In Antwerpen stelde een partijkopstuk voor dat werklozen hun eigendom moeten verkopen. En er is een afschuwelijke aandrift naar taalzuiverheid. Zo is er een Vlaamse taalkolderbrigade die ‘controleert’ dat er geen anderstalige ‘reclame’ wordt gevoerd op de bussen van De Lijn want dat zou onze Vlaamse identiteit aantasten.
Nationalisme is als een sluipend gif dat de rede verlamt en de slechtste eigenschappen van de mens de vrije loop geeft. Vandaar de toenemende intolerantie voor tegenspraak, ironie, humor, kritiek, verbeelding en een toename van Heimatgebazel. Daarover verschenen al diverse opiniestukken en studies. Maar niemand heeft die veranderde tijdsgeest beter beschreven dan Marc Reugebrink in zijn laatste roman Het Belgisch huwelijk. Max, een Nederlander is zijn eigen plattelandsdorpje ontvlucht en gaat trouwen met de Vlaamse Isabelle, dochter van Gentse galerijuitbaters die al lang gescheiden leven. De Hollander wil Vlaming onder de Vlamingen zijn, maar ontdekt gaandeweg het ware karakter van zijn nieuwe vaderland. Onder meer van zijn enige ware vriend Giorgio, een Italiaan, die hier geboren is, maar nog steeds opzij gezet wordt als een macaronivreter, want in het toekennen van bijnamen zijn we toch zo goed.
Het is een heerlijk verhaal. Het lijkt wel of Reugebrink een blanco blad papier nam en in één ruk volzin na volzin neerschreef, zonder franje, maar vlijmscherp en gevat. Over het vroegere liefdesleven van Max en Isabelle. Over de verleidingskunsten van haar moeder die de galerij in leven tracht te houden met rake beschrijvingen van de oppervlakkigheid van de zogenaamde kunstkenners. Over de alcoholprobleem van haar moeder die blij is dat zijn Isabelle gaat trouwen en zich letterlijk kapot zuipt (een van meest intense en gevoelige scènes uit het boek). Door voortdurend van gezichtspunt te veranderen, krijgt de lezer een steeds beter beeld van de protagonisten en wat bovenkomt is niet zo fraai. Door de schijn van oprechte verliefdheid, deftigheid en goede manieren, ontdekt de lezer de ware aard, de naïviteit en de gevoeligheden van Max en Isabelle, met als rode draad die niet zo fraaie trekjes die veel Vlamingen kenmerken. Hun racisme, hun eeuwige geklaag, hun Calimero-gedrag. Dan is Reugebrink op zijn best.
Max voelde zich ook in zijn Nederlandse dorp waar hij woonde een inwijkeling. Hij was namelijk afkomstig uit een dorp twintig kilometer verderop. Een vreemd element dus en zo zal het hem ook in Vlaanderen vergaan. ‘Zie dat daar eens zitten in ’t Vlaams Parlement. Daar valt toch wat uit af te leiden, nee? Boeren zijn het. Aangeklede boeren soms, maar boeren. Gestampte boeren. Reactionairen. En van de gevaarlijkste soort. Van het soort dat zich tekortgedaan voelt.’ Door iedereen, de Walen, de Hollanders, de Duitsers, de Turken, de Marokkanen, de Congolezen… Waarop hij uithaalt naar de nationalisten. ‘Ze spreken voor mij, zeggen ze, voor ons. Ze vertolken waarvan wij ten diepste overtuigd zouden zijn,’ zo laat hij Giorgio zeggen. En hij heeft het over Vlamingen ‘van kruin tot stuitje door God en geschiedenis gekneusde zielen die onszelf nu al eeuwen voorhouden dat wij ooit zullen herrijzen tot de grootsheid die feitelijk alleen als sprookje bestaat en die elke werkelijke historische grond mist,’ een prachtige zin, de Tzum-prijs waardig.
Ook de galerijhoudster krijgt stilaan te maken met criticasters, Vlaams nationalisten die zich tot dan gedeisd hielden, maar zich nu sterk voelen om hun diepzwarte inborst te uiten zonder het etiket racist op hun voorhoofd te krijgen. ‘We gaan het nog meemaken, dat kunstenaars als Jacob of Tuymans of zelfs die Borremans van u – dat die als ‘entartet’ afgeschilderd gaan worden door de machthebbers in spe,’ zegt ze. ‘Niet entartet, maar on-Vlaams… onethisch… ongewenst.’ Zover is het nog niet, maar het valt op hoe steeds feller Vlaams nationalisten elke vergelijking met de jaren dertig afwimpelen. Tot de Nationalistische Studentenvereniging (de ‘kraamkamer van het Vlaams Belang’, aldus Giorgio, tegenbetogers hardhandig aanpakken en bewusteloos slaan. En dan gaan de poppen weer dansen in de Brusselse randgemeenten tussen leden van TAK, Voorpost en francofone radicalen. Zo eindigt het land in chaos en geweld terwijl Max en Isabelle zich voorbereiden om elkaar het ja-woord te geven.
Het verhaal doet me denken aan die uitspraak van Geert Van Istendael in zijn Belgisch Labyrinth: ‘Als samenleven in ons pietluttige strookje land tussen duinen en Ardennen al niet mogelijk zou zijn, hoed zou samenleven dan mogelijk zijn in Europa?’ Met die ene zin deelde Van Istendael een figuurlijk klinkende oorveeg uit naar de populistische nationalisten en de francofone fanatici die de illusie creëren dat ze apart en in een volkomen eentalige regio beter gewapend zouden zijn voor de uitdagingen van de mondialisering. Zij verkiezen eerder te leven in een economische, sociale en culturele woestijn, dan dat ze een minimum aan empathie zouden betonen voor de anderstalige medeburgers. Reugebrink heeft het goed begrepen en doorheen het verhaal van Max en Isabelle de steeds zwarter wordende Vlaamse mentaliteit aan het licht gebracht. Een wereld van wrok, haat en afgunst. En terwijl ik dit schrijf lees ik in de krant dat ‘een recordaantal van 1.608 Belgen in de eerste zeven maanden van dit jaar spontaan zijn buren, zijn ex, een collega of een familielid heeft verklikt bij de fiscus.’ Het nationalisme is als een sluipend gif… We moeten in het verzet.
Marc Reugebrink, Het Belgisch huwelijk, De Bezige Bij, 2014
Recensie door Dirk Verhofstadt