De open samenleving en haar vijanden - Karl Popper
De open samenleving en haar vijanden van de Oostenrijks-Britse filosoof Karl Raimund Popper wordt algemeen beschouwd als een sleutelwerk in de wereldgeschiedenis. Volgens de Britse krant The Times is het ‘een van de belangrijkste boeken van de eeuw’ en Bertrand Russell noemde het ‘een werk van het allergrootste belang, dat gelezen moet worden vanwege de meesterlijke kritiek op de vijanden van de democratie van vroeger en nu’. In meer dan 800 bladzijden opent Popper een regelrechte aanval op de ideeën van Plato, Hegel en Marx die een statische maatschappij voorstaan, wat onvermijdelijk uitloopt op onderdrukking van mogelijke veranderingen. Zij geloofden immers in centraal geleide politieke systemen en in onafwendbare en kenbare wetten van de geschiedenis op basis waarvan we toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen kunnen voorspellen. Popper begon aan zijn boek na de Anschluss door de nazi’s van zijn geboorteland Oostenrijk bij het Groot-Duitse rijk en beëindigde het in de loop van 1943. Hij schreef het in een periode waarin minder mensen dan ooit geloofden in de democratie als de beste of – zoals de door de auteur bewonderde Winston Churchill het noemde – de minst slechte staatsvorm. Zijn kritiek op het historicisme en zijn kritisch rationalistische houding maakten van Popper een van de belangrijkste filosofen van de twintigste eeuw die tot de dag van vandaag impact heeft op ons denken en handelen.
Karl Popper droeg zijn werk op aan ‘de ontelbare slachtoffers van het fascistische en communistische geloof in onverbiddelijke wetten van de Geschiedenis’. Maar ook vandaag blijft het boek actueel want opnieuw zijn er sterke krachten in de wereld die willen terugplooien op een gesloten samenleving. Denk aan radicale moslimleiders die elke vorm van individuele vrijheid ondergeschikt maken aan heilige teksten, aan neomarxistische leiders in Latijns-Amerika die weer geloven in nationaliseringen en de maakbaarheid van de samenleving, en aan zogenaamd ‘democratisch’ verkozen bewindvoerders in de vroegere Sovjet-Unie die zich steeds meer gedragen als ordinaire dictators. Elk op zich keren ze zich tegen het egalitarisme, het universalisme en de persoonlijke vrijheid. Elk op zich verwerpen ze de democratie, het individualisme en de (zelf)kritiek. Elk op zich propageren ze een terugkeer naar een zuivere en oorspronkelijke samenleving, de volmaakte staat die alleen kan blijven voortbestaan als de burgers zich onderwerpen aan tribale gewoontes, eeuwenoude wetten en tradities. Al die aberraties heeft Karl Popper vastgesteld en voorspeld in zijn boek. Net daarom is het meer dan ooit een noodzakelijk boek. Omdat het ons doet inzien dat de verknechting van de mens in het verleden geen toevallige gebeurtenis was, maar het gevolg van een ‘logische’ uitvoering van totalitaire ideeën die vandaag opnieuw opgeld maken.
In het eerste deel, De betovering van Plato, gaat Popper met volle kracht in tegen de ideeën van de Griekse filosoof en schrijver die algemeen wordt beschouwd als de leerling van Socrates en de leraar van Aristoteles. Plato groeide op in het oude Athene maar stond vijandig tegenover haar toenmalige democratische staatsvorm die onder Pericles haar toppunt kende. Plato sympathiseerde met de rivaal Sparta die zich keerde tegen elke vorm van democratie en opkwam voor tribalisme, traditionalisme en authenticiteit, voor Popper het toonbeeld van de gesloten samenleving. Net als de Spartanen pleitte Plato voor een staat die geregeerd werd door de ‘heersers’, ondersteund door de ‘wachters’ en regerend over de ‘proleten’. Wat hij op het oog had was een kastenstaat met een heersende klasse die onaantastbaar bleef en een klasse onderdrukten als ‘menselijk vee’. Hij verachtte de ‘teerhartige’ Atheense democratie die voor de afschaffing van de slavernij pleitte en sprak zich uit voor gemeenschappelijk bezit. Hij werd voor deze ideeën ‘de eerste communist’ genoemd. Plato zag zichzelf als de koning-filosoof die garant stond voor de ideale stadstaat en zijn gehoor voorhield wat de beste weg was voor hun eigen geluk in de toekomst. In feite pleitte hij voor een terugkeer naar de oertoestand, de ideale staat waarin elke vorm van zelfbeschikking werd onderdrukt. De staat was voor hem belangrijker dan het individu. Popper zag hierin een duidelijke overeenkomst tussen de platonische rechtvaardigheidstheorie en de praktijk van het totalitarisme.
Poppers aanval op Plato en zijn volgeling Aristoteles, lijkt ons vandaag wat bizar, maar dat is het niet. Het platoons-aristotelische denken heeft in de loop van de geschiedenis een enorme impact gehad op tal van denkers en leiders met weinig verlichte ideeën. Volgens Popper waren Plato en co verantwoordelijk voor de algehele verduistering die we sinds het einde van het Romeinse rijk kenden tot de opmars van het individualisme, meer dan duizend jaar later. Plato was een toonbeeld van het historicisme, het geloof dat er onafwendbare en kenbare wetten van de geschiedenis zijn, en dat we op basis daarvan conclusies kunnen trekken voor het menselijk handelen in het heden en zelfs toekomstige maatschappelijke evoluties kunnen voorspellen. Historicisten zien het als hun taak om het toekomstig geluk van mensen te bevorderen zoals zij dat zelf zien. Ze geloven in de onafwendbaarheid van de menselijke ontwikkeling naar een specifiek einddoel. Dat was later ook de gemeenschappelijke visie van fascisten, communisten, socialisten en andere fundamentalisten die geloven in absolute waarheidclaims. Het is de visie van de verdedigers van de gesloten samenleving die afkerig staan tegenover elke vernieuwing en invloed van buitenaf.
‘Het lijkt wel of historicistische denkbeelden gemakkelijk veld winnen in tijden van grote sociale veranderingen’, zo schreef Popper. Dat is één van zijn grote waarheden. Mensen die geconfronteerd werden met onrust en onzekerheid zijn bereid om zich over te geven aan profeten die simplistische voorstellen hebben en zich keren tegen eenvoudig te onderscheiden vijanden. Zoals Lenin die de massa’s kon opzetten tegen de ‘vijandige klassen’ en Hitler die de gezondheid van het uitverkoren arische ras beweerde veilig te stellen door minderwaardige mensen uit te roeien. Ook Plato groeide op in een bijzonder onstabiele periode van oorlog en twisten. Het leidde tot zijn gedachte dat elke sociale verandering niets anders betekent dan verval en achteruitgang. Zo ontwikkelde hij zijn ‘wet van de historische universele degeneratie’. Elke verandering zou ons verder wegduwen van de oorspronkelijke ideale staat. Net daarom was hij de verdediger bij uitstek van de gesloten samenleving die vasthoudt aan onveranderlijke wetten en taboes, en verzette hij zich tegen elke innovatie op het vlak van onderwijs, wetgeving en godsdienst. Voor Popper is ‘Plato’s filosofie de meest barbaarse en grondigste aanval op het liberale gedachtegoed uit de hele geschiedenis’ geweest.
Poppers boek is interessant voor onze kennis over de Griekse geschiedenis, de bronnen van ons democratisch denken en de kracht van antihumanitaire krachten. Hij doorprikt de platoonse gedachte dat individualisme gelijkstaat met egoïsme en collectivisme met altruïsme. Dat amalgaam heeft geleid tot misvattingen die tot de dag van vandaag bestaan. Popper keert zich tegen collectivisten die de staat belangrijker vinden dan het individu. Die gedachte heeft in de geschiedenis geleid tot enorm veel menselijk lijden. Tegelijk keert hij zich ook tegen de voortdurende aandrang van filosofen om te onderzoeken wie er moet regeren. Voor Popper is dat niet relevant. Belangrijker lijkt hem de vraag: ‘Hoe kunnen we onze politieke instellingen zo organiseren dat slechte of incompetente leiders verhinderd kunnen worden te veel kwaad te stichten?’ Het antwoord is dat de beste staatsvorm het mogelijk maakt om de regeerders zonder bloedvergieten af te zetten. Zo keerde Popper zich tegen al die ‘volksdemocratieën’ met leiders die zichzelf een onaantastbare en onfeilbare status toekenden – denk aan Castro in Cuba en Kim Il-sung in Noord-Korea. De beste staatsvorm is de democratie die kritiek toelaat. Dat is niet het geval in totalitaire systemen zoals het fascisme en het communisme waarin elke vorm van (redelijke) kritiek wordt ingeperkt of geliquideerd.
Het platoonse denken ging regelrecht in tegen het recht van de mens om zelf invulling te geven aan zijn of haar levensplan. De strijd voor en de overgang naar de open samenleving is volgens Popper dan ook een van de grootste menselijke verwezenlijkingen ooit. Het is een onvermijdelijke evolutie door de toename van de kennis en de wil van mensen om steeds meer samen te werken. Een opmerkelijk inzicht voor iemand die zijn boek schreef tijdens de oorlogsjaren, op een moment dat de open samenleving verder weg stond dan ooit. Zo schreef hij: ‘We kunnen terugkeren tot de beesten. Maar als we menselijk willen blijven, dan ligt er slechts één weg open, de weg die leidt naar de open samenleving. We moeten de confrontatie aangaan met het onbekende, het onzekere en het onveilige, en wat we aan rede bezitten zoveel mogelijk gebruiken om zo goed als we kunnen plannen te maken voor veiligheid en vrijheid.’
Plato was in de ogen van Popper een collaborateur voor de tirannie en een fellow-traveller van de ‘advocaten’ van de gesloten samenleving. In de loop van de geschiedenis zou Plato tal van volgelingen kennen zoals de Duitse filosoof Wilhelm Hegel, een reactionair die de Pruisische monarchie verdedigde en vond dat mensen zich moesten neerleggen bij het feit dat ze allen deel uitmaken van de ‘Absolute Geest’. Hegel herondekte het platoonse gedachtegoed. ‘Het hegelianisme is de renaissance van het tribalisme’, aldus Popper, en tegelijk de link tussen Plato en het moderne totalitarisme. Hij beschreef Hegel als omschreef als een platvloerse, geestloze, weerzinwekkende, onwetende charlatan, die de dialectiek als een wetmatigheid beschouwde. Hegel achtte blinde gehoorzaamheid belangrijker dan het persoonlijk geweten en verkoos het totalitair nationalisme boven de broederschap der mensen. ‘De ware dapperheid van beschaafde volkeren is de bereidheid zich op te offeren in dienst van de staat’, aldus Hegel. Het is een gedachte die tot vandaag extreemrechtse partijen inspireert die zich daarmee keren tegen elke vorm van liberalisme en de rede. Popper keerde zich ook tegen Jean-Jacques Rousseau en zijn theorie van de ‘algemene wil’, tegen Johann Fichte als de apostel van het nationalisme, en tegen elke stelling dat een volk of ras het hoogste doel vormt.
De meest ontwikkelde en gevaarlijkste vorm van historicisme was volgens Popper evenwel het marxisme. In meer dan 200 bladzijden maakt hij brandhout van deze ideologie die meer dan andere zorgde voor onderdrukking en menselijk lijden. Toch erkende Popper de oprechtheid van Marx voor zijn ‘brandend verlangen om de onderdrukten te helpen’ en hij sympathiseerde met zijn voorstellen om de onwaardige arbeidsomstandigheden te verbeteren en geestdodend werk te verminderen zodat arbeiders ‘een deel van ons leven vrij kunnen zijn’. Hij richtte zijn pijlen eerder tegen de politieke leiders die het marxisme op hun dogmatische manier in de praktijk wilden omzetten, niet zozeer om de onderdrukten te helpen, maar wel om hun eigen machtspositie te vrijwaren, met alle verwoestende gevolgen vandien. Robespierre was de misdadige hand van Rousseau en Lenin die van Marx, aldus Popper. Zij beschouwden de staat als ‘een orgaan voor de onderdrukking van de ene klasse door een andere’. In de praktijk van het communisme werd de politiek onmachtig gemaakt. Bij gebrek aan een democratische tegenkracht ontstond een dictatuur, de dictatuur van het proletariaat die zou leiden tot de klassenloze maatschappij waarin de staat als zodanig zou verdwijnen. Die realiteit werd nog het best omschreven door George Orwell in zijn boek Animal Farm, waarin hij scherp aantoonde dat dit leidde tot uitbuiting, terreur en moord.
Maar nogmaals, Popper geloofde in de goede bedoelingen van Marx die leefde in tijden van schaamteloze uitbuiting, ondermeer van vrouwen en kinderen. Hij besefte heel goed dat ongelimiteerde vrijheid leidt tot onderdrukking van de zwakkere. ‘We moeten sociale instellingen construeren, die van staatswege worden gesteund, om de economisch zwakkeren te beschermen tegen de economisch sterken.’ Elke macht moest voor hem onder een politieke democratische controle worden gebracht omdat hij elke vorm van ongecontroleerde macht gevaarlijk vond. Hier ligt de reden waarom Popper nooit populair werd binnen neoliberale en libertarische kringen met hun pleidooi voor een ‘minimal state’. Toch erkende ook Popper het gevaar van een te grote staatsmacht en pleitte voor een wettelijk kader waarbinnen de staat kon optreden. Daarmee spoorde hij met de ideeën van Friedrich Hayek die benadrukte dat een gecentraliseerde ‘planeconomie’ het grootste gevaar voor de individuele vrijheid meebracht. Popper gruwde derhalve van het idee van een te grote macht voor de heersers. Zo zou hij zich vandaag met alle kracht verzetten tegen de beslissing van het parlement in Venezuela om president Chavez alle macht te geven, tegen de ongebreidelde macht van Poetin in Rusland of de theocratieën in Saoedi-Arabië, Jemen en Iran. Nogmaals, zijn bezorgdheid was niet wie er zou regeren, maar hoe we de heersers kunnen temmen.
Popper zag al heel vroeg in dat het communisme een vorm van totalitarisme betekende – iets wat Hannah Arendt in haar werk The Origins of Totalitarianism in 1951 verder zou aantonen. Hij sympathiseerde met vormen van democratisch interventionisme zoals in de VS, Engeland en Zweden. Hij was de eerste die de onfeilbaarheid van het wetenschappelijk socialisme aan de kaak stelde en tegelijk opkwam voor een felle verdediging van de democratie, desnoods met gewelddadig verzet tegen diegenen die ze zouden willen ondermijnen. Hij was de eerste die inzag tot welke drama’s gesloten samenlevingen kunnen leiden. Het zijn samenlevingen waarin de misologie en het irrationalisme de bovenhand hebben, waarin het persoonlijk geweten van de mens ondergeschikt wordt gemaakt aan een vermeende historische dynamiek op weg naar een hoger doel. ‘Van alle politieke idealen is het ideaal andere mensen gelukkig te maken wellicht het allergevaarlijkste. Het leidt onveranderlijk tot pogingen om onze schaal van “hogere” waarden aan anderen op te leggen om hen te doordringen van wat wij als het belangrijkste voor hun geluk beschouwen, om als het ware hun zielen te redden.’ Waaruit hij afleidde dat pogingen om de hemel op aarde te vestigen onveranderlijk leiden tot de hel. Net die dramatische fout legde Popper weergaloos bloot in de platoonse intuïtie, de hegeliaanse dialectiek en het marxistische utopisme.
De geschiedenis op zich heeft geen zin, aldus Popper. Dé geschiedenis bestaat immers niet. We zijn zelf verantwoordelijk voor wat er in de wereld en dus in de geschiedenis gebeurt. Het zijn wij, mensen, die doel en zin geven aan de geschiedenis. ‘De mensen zijn niet gelijk, maar we kunnen beslissen te vechten voor gelijke rechten. Menselijke instellingen, zoals de staat, zijn niet rationeel, maar wij kunnen beslissen ons in te zetten om ze rationeler te maken’, aldus de filosoof. We hebben als mens het vermogen om te kiezen voor een open samenleving en kunnen die ook verwezenlijken. Niet met een gewelddadige revolutie, maar stapsgewijze door elke kleine vorm van onvrijheid te bestrijden en weg te nemen. De open samenleving lijkt vandaag een evidentie, maar dat klopt niet. Overal zien we weer tendensen om de vrijheid aan banden te leggen, door extreemrechtse partijen, door orthodoxe religieuzen, door neomarxistische antiglobalisten, door neoliberale marktfundamentalisten. Moest hij vandaag nog leven dan zou Popper ons met een verbale oorveeg opnieuw wakker maken voor de nefaste gevolgen van dergelijke ideeën. Zijn pleidooi voor de open samenleving is dan ook actueler dan ooit. Deze Nederlandstalige versie van zijn boek komt dan ook net op tijd om ons attent te maken. Tegen het extremisme, tegen het obscurantisme, tegen het nationalisme.
Karl Popper, De open samenleving en haar vijanden, Lemniscaat, 2007
Recensie door Dirk Verhofstadt