Waarom ik Humanist ben - Erwin A. Erwin
Ik wil graag dat mijn zoon en de generaties na hem kunnen leven op een aarde die bewoonbaar en gezond is. Ik voel mij hiervoor verantwoordelijk en zie dit als mijn morele plicht. Ik heb de aarde niet van mijn ouders gekregen maar geleend van mijn zoon. Erwin Kamp
Humanisme is, net als religies, een door mensen bedachte ideologie. Humanisten zijn zich daar, in tegenstelling tot gelovigen, met mogelijke uitzondering van pastafari’s, terdege van bewust. Sterker nog, humanisten maken gretig gebruik van het gebrek aan dogmatiek en vernieuwen constant hun ideologie. Humanisme is niet anything goes, omdat de standpunten rationeel beargumenteerd moeten worden.
Humanisme is een mens- en wereldbeeld van de rationele en empathische mens. In mijn boekenkast staat een flinke hoeveelheid uiteenzettingen over wat humanisme is, ik noem (mannelijke[i]) auteurs als (in alfabetische volgorde) Van den Berg, Blackham, Boelaars, Cave, Cliteur, Constandse, Cooke, Copson, Gasenbeek, Grayling, Herrick, Kurtz, Lamont, Law, Normann, Pinker, Van Praag, Sartre, Schmidt Salomon, Tielman en Vanheste. En daar wordt nu dus Waarom ik humanist ben…. Essay over de betekenis om zelf zin aan het leven te geven (2019) van Erwin Kamp (1965) aan toegevoegd. Dit is een bondig essay waarin Kamp zijn persoonlijke visie verkent op humanisme. Hij maakt volop deel uit van het georganiseerde humanisme. Zo is hij wat met een Duits aandoende term genoemd wordt ‘hoofdkrijgsmachtraadsman’ bij defensie en is hij alumnus van de Universiteit voor Humanistiek (UvH).
Kamps essay is toegankelijk en vriendelijk. Hij schrijft bewust in het genre essay (probeersel) en blijft, net als Montaigne, dicht bij zichzelf. Waarom ik humanist ben… is ook een bondige biografie van Kamp waarin we leren over zijn werk als humanistisch raadsman bij defensie, over zijn politieke activiteiten bij gemeente en provincie, over zijn vrouw en zoon, over zijn vrienden, over zijn opleiding aan de UvH en over zijn jeugd en afkomst in Zeist.
Over zijn studie aan de UvH midden jaren negentig schrijft hij: ‘[…] ik leerde dat er geen grote verhalen meer bestaan. We leven in een postmoderne tijd, absolute waarden zijn achterhaald. Ons westers mens- en wereldbeeld is relatief en dwingt ons tot een meer bescheiden opstelling op mondiaal niveau. Er is geen plaats meer voor -ismen.’ (p. 6-7) Dat van die -ismen wordt op de UvH heel serieus genomen, want humanisme heeft moeten plaatsmaken voor humanistiek. Kamp, die zijn waardering voor de UvH niet onder stoelen of banken steekt, uit kritiek op dit postmodernisme: ‘Echter, ik vind ook dat het postmodernisme geen alternatief en begaanbaar pad heeft geboden bij het zoeken naar antwoorden op de grote levensvragen.’ En hij voegt er dan nog aan toe met voor hem ongebruikelijk sterke bewoordingen: ‘Het [postmodernisme] heeft voor versplintering en fragmentering gezorgd en mensen in vertwijfeling achtergelaten; een diffuus en onvruchtbaar levensbeschouwelijk maanlandschap.’ (p. 7).
Kamp stelt dat een levenshouding belangrijker is dan de inhoud ervan. Dat hangt natuurlijk wel af van wat die levenshouding inhoudt. Het doet mij denken aan het boek Van inhoud naar houding (1995) van de postmoderne filosoof Ilse Bulhof (bij wie ik ben afgestudeerd). De houding die Kamp omhelst, is een positieve, optimistische, affirmatieve, vriendelijke en zorgzame levenshouding. Dit klinkt mooi. En in een ideale wereld zou dat ook geweldig zijn, maar er zit een minder positieve kant aan het optimistische positivisme, namelijk het niet serieus genoeg nemen van de problemen als de slachtoffers van religies.
Enige ergernis roept bij mij de frequent gebruikte mannelijke schrijfvorm op. Kamp hamert op het belang van inclusiviteit en hij schrijft over vrouwenemancipatie, maar in zijn tekst valt hij terug op de mannelijke vorm. Een gemiste kans. Ik begrijp ook wel dat hij er niets mee bedoelt, maar zoals hij zelf zegt: hij wil graag het goede voorbeeld geven en in ons taalgebruik zitten tal van vastgeroeste patronen die uiting geven aan sociale en morele ongelijkheid. Dat hij zich van taal bewust is blijkt uit dat hij spreekt over ‘voor en na onze jaartelling’ en niet ‘voor en na christus’.
Zoals gezegd doet Kamp moeite om vriendelijk te blijven en wil hij niemand tegen de schenen schoppen, tegelijkertijd wil hij enige inhoud geven aan humanisme. Door het hele boek is die spanning voelbaar, hij redt zich eruit door niet expliciet te worden, zodat moeilijke onderwerpen genegeerd kunnen worden. Zo schrijft hij: ‘Humanisten wijzen iedere vorm van onderdrukking, inperking van de vrijheid van meningsuiting en geestelijke en lichamelijke dwang af.’ Prachtig. Dit is inderdaad de kern van humanisme. Maar heeft dit ook consequenties? Als humanisten iedere vorm van lichamelijke dwang afwijzen dan volgt daar ook uit dat humanisten tegen elke vorm van niet medisch noodzakelijke besnijdenis van minderjarigen zijn. Oftewel: humanisten zijn tegen de jongensbesnijdenis zoals dat in het jodendom en islam voorkomt. Als humanisten tegen inperking van de vrijheid van meningsuiting en geestelijke dwang zijn, dan volgt daaruit dat zij ook tegen (orthodox) religieuze scholen zijn waar zeer zeker sprake is van geestelijke dwang.
Kamp lijkt een duidelijke stelling in te nemen over secularisme, dat wil zeggen de scheiding tussen religie en staat. Kamp giet elke vorm van commentaar in een debatvorm. In plaats van te schrijven ‘ik ben voor een striktere scheiding tussen religie en staat’ schrijft hij: ‘Ik vind dat wij in Nederland een debat zouden moeten voeren over de wenselijkheid van een strikter doorgevoerde en toegepaste scheiding tussen kerk en staat.’ Maar de voorbeelden die hij noemt zijn nu niet bepaald zeer moreel relevant. Zo noemt hij de zondagsrust en de tekst ‘God zij met ons’ op de munt van twee euro. Niets over religieus onderwijs, besnijdenis, rituele slacht of het bekostigen van religieuze raadslieden.
Die religieuze raadslieden vergen wellicht enige uitleg. In Nederland is er geen strikte scheiding tussen religie en staat. Er worden tal van religieuze instituten gefinancierd door de overheid vanuit het idee ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Door de staat erkende religies kunnen aanspraak maken op privileges en subsidies van de overheid, inclusief scholen, universiteiten, geestelijk verzorgers in ziekenhuizen, gevangenissen en leger, en uitzonderingen op algemene wetten (jongensbesnijdenis, rituele slacht, hoofddoek op paspoort). Het georganiseerd humanisme lift mee op dit multireligieuze of multiculturele systeem door onder andere de UvH (bedoeld als opleidingsinstituut voor humanistische geestelijk verzorgers) en het subsidiëren en faciliteren van humanistische geestelijk verzorgers. Voor zover ik weet vragen humanisten geen uitzondering op algemene wetten.
Ik ben echter faliekant tegen overheidssubsidie voor religieuze geestelijke verzorging. Ik ben van mening dat religie in de privésfeer behoort en dat de overheid niet voor jouw religie hoeft te zorgen noch hoeft te betalen. Wel vind ik het zeer lovenswaardig dat er, naast faciliteiten voor lichamelijke zorg en ruimte, mogelijkheden zijn voor geestelijke zorg. Het klinkt paradoxaal (maar is dus geen tegenstrijdigheid) wanneer ik bepleit dat geestelijke verzorging er alleen op humanistische grondslag zou moeten zijn. Ook gelovige mensen kunnen prima gebruik maken van humanistische geestelijk verzorgers. Zoals ook mensen die geloven in alternatieve geneeswijzen, in de praktijk toch het beste geholpen worden door reguliere medische zorg en de overheid kwakzalvers dan ook niet subsidieert. Religieuze raadslieden zijn levensbeschouwelijke kwakzalvers. De UvH heeft mijns inziens dan ook geen bestaansrecht. Bij psychologie, filosofie en sociologie kan aandacht worden besteed aan zingevingsvraagstukken en op de bestaande universiteiten zou er een afstudeerrichting geestelijke verzorging opgericht kunnen worden, die dan de facto humanistisch is omdat de universiteit als wetenschappelijk instituut naturalistisch is (dus zonder zweefkezerij) en mensenrechten centraal heeft staan.
Kamp streeft naar inclusiviteit: ‘Een inclusieve samenleving is een samenleving die zo is ingericht dat achtergestelde groepen op basis van gelijke rechten en plichten worden opgenomen in de gemeenschap en niet buitengesloten.’. Dit roept vragen op over plichten: sommige mensen zijn zo hulpbehoevend dat ze moeilijk een plicht op zich kunnen nemen. Toch neem ik aan dat Kamp zwaar demente bejaarden niet buiten de inclusieve samenleving wil sluiten. Maar als hij dat niet wil en het vermogen tot het voldoen aan een plicht als noodzakelijke voorwaarde voor een inclusieve samenleving wegvalt, dan is er nóg een heel grote groep wezens die in de inclusieve samenleving ingesloten zou moeten worden, namelijk niet-menselijke dieren. Hoewel Kamp bioloog Frans de Waal aanhaalt die laat zien dat er geen harde scheiding tussen mensen en andere dieren te trekken is, rept Kamp met geen woord over de morele status van niet-menselijke dieren. Het humanisme van Kamp is en blijft ondanks decennialange ontwikkelingen in de filosofie, hardnekkig antropocentrisch en discriminerend tegenover niet-menselijke dieren, oftewel speciësistisch. Kamp staat daarin niet alleen: in de bovenstaande opsomming van humanistische werken zijn alleen Salomon Schmidt en Van den Berg niet speciësistisch.
‘Vanuit een onderzoekende en nieuwsgierige houding is het mogelijk dat ik als humanist mijn mening verander op basis van nieuwe inzichten,’ schrijft Kamp. Dat klinkt mooi, maar ik betwijfel of hij dit waar kan maken. In het maatschappelijk debat zijn de argumenten om dieren binnen de morele cirkel te sluiten zo vaak langsgekomen dat het moreel onverantwoordelijk is om hier geen kennis van genomen te hebben. Vergelijk dat eens met homoseksualiteit. Wie heden ten dage nog meent dat homoseksualiteit een ziekte is, is gewoon slecht geïnformeerd en dat is verwijtbaar. Het negeren van de belangen van niet-menselijke wezens is een vorm van discriminatie en het is pijnlijk om te zien dat een humanist, die zegt met open houding in het leven te staan en zegt zijn mening te willen herzien op basis van goede argumenten, het desondanks niet doet. Dat geldt niet alleen voor Kamp maar voor het overgrote deel van de humanisten.
Dialoog is een centraal begrip in Kamps humanisme. ‘Een dialoog betekent voor mij dat je luistert naar wat de ander zegt, dat je erover nadenkt en dat je tot een afweging komt of de aan jou geadresseerde boodschap van waarde is. Dialoog betekent voor mij niet een standpuntwisseling.’ (p. 36) Als filosoof begrijp ik niets van het nut van dialoog die niet leidt tot een standpuntwisseling. Als een dialoog een interactieve manier is om tot een beter begrip van waarheid en het goede te komen, dan gaat het er toch om dat degene die ongelijk heeft dat toegeeft en zijn of haar standpunt wijzigt? Wanneer iemand vertelt over zijn of haar hobby of vakantie, dan kun je inderdaad gewoon vriendelijk luisteren en gaat het niet om een standpunt, dan gaat het om menselijke interactie. ‘Wanneer mensen de dialoog aangaan, leidt dat vaak tot meer begrip en erkenning voor elkaars standpunt.’ In een dergelijke opmerking proef ik het relativistische postmodernisme van de UvH. Hoe ziet zo’n dialoog met zeg een orthodoxe jood over jongensbesnijdenis er dan uit? Wie heeft er dan begrip voor elkaar? Heeft de humanist na een dialoog over jongensbesnijdenis meer begrip hiervoor? Of, om nog een voorbeeld te geven, hoe gaat een dialoog over de moraliteit van carnisme (het gebruik van dieren en dierlijke producten)? Hebben een veganist en een carnist na een dialoog dan begrip voor elkaar? En als ze dat op psychologisch vlak wel zouden hebben – die erkenning en dat begrip – wat schieten de slachtoffers er dan vervolgens mee op?
Dialoog is, vrees ik, overgewaardeerd. Het is goed om ook op een fatsoenlijke manier om te gaan met mensen waar je het fundamenteel mee oneens bent, maar met dialoog ga je de wereld niet redden, noch de slachtoffers. Dialoog blijft steken in het ‘oprecht proberen de ander via de weg van de dialoog te begrijpen.’ Tot mijn spijt ga ik nu iets onaardigs zeggen. Ik ben dan ook geen vriendelijke humanist. Het interesseert mij namelijk geen lor of ik andere mensen al dan niet begrijp: zolang ze handelen binnen het niet-schaden raamwerk, mogen ze doen wat ze willen. Ik ben er uitsluitend in geïnteresseerd of mensen binnen dat morele raamwerk blijven, verder niet. Ik probeer mij voor te stellen of ik mijzelf überhaupt voor kan stellen dat ik een orthodoxe gelovige zou kunnen begrijpen en ik denk het niet. Het gaat mij niet om begrip, maar juist om standpuntwijziging op basis van de kracht van argumenten.
‘Humanisten geloven dat het leven hier eindigt.’ Ik struikel hier over het woord ‘geloven’. Geloven betekent iets zonder bewijs of zonder deugdelijk bewijs voor waar aannemen, zoals het geloof in god. Het wetenschappelijke mensbeeld laat echter geen ruimte voor een onstoffelijk voortbestaan na de dood. Dat is geen geloof. Er zou moeten staan: ‘Humanisten accepteren, erkennen of aanvaarden dat het leven eindig is.’ De voorzichtigheid in de bewoordingen van Kamp verdunnen het humanisme flink.
‘Ik vind het krachtig dat binnen het humanisme er wel ruimte is om van standpunt te veranderen.’ Die standpuntverandering moet wel voldoen aan rationele en morele vereisten. Zo is humanist die in god gelooft of die tegen het homohuwelijk is, de facto geen humanist. Ik hoop dan ook dat Kamp of ik de daad bij het woord voegt met betrekking tot niet-menselijke dieren. Maar dat geldt ook voor mij: als ik het mis heb en dieren kunnen niet lijden en carnisme heeft geen negatieve invloed op het milieu, waarom zou ik dan nog langer veganist zijn? Of ik heb gelijk, of Kamp heeft gelijk. De waarheid ligt niet in het midden en op basis van huidige stand van zaken in de wetenschap staat onomstotelijk vast dat het vermogen tot lijden niet tot de soort mens beperkt is. Ik zie helaas geen enkele verandering van standpunt hierover binnen het humanisme. Humanisme kenmerkt zich door het dogma van antropocentrisme, ook al is daar expliciete kritiek op. ‘Als je open staat voor kritiek, word je gedwongen om na te denken wat anderen over je zeggen.’ Erwin, sta je open voor kritiek of houd je vast aan het onhoudbare dogma van carnisme en antropocentrisme dat je is aangeleerd op de UvH (en het onderwijs in het algemeen)?
Kamp geeft een verrassende wending aan zijn essay over humanisme door ruim aandacht te besteden aan de milieuproblematiek. Dat is verrassend omdat humanisme doorgaans hierin doorgaans niet vooroploopt: ‘Hoe lang houden we het nog vol? Hoe lang houdt de aarde het nog uit?’, zo vraagt hij zich af.
‘Als humanist wil ik niet naar andere mensen en landen wijzen.’ Waarom is er die terughoudendheid te veroordelen? Wie moreel oordeelt kan ook best de hand in eigen boezem steken. Statistieken laten zien dat er grote verschillen zijn in de mate waarin landen een bijdrage leveren aan de milieuproblematiek (of mensenrechtenschendingen). Waarom zou het toebrengen van schade of leed niet mogen worden veroordeeld of aangekaart?
‘De humanistische beweging moet stellen dat klimaat voor economie gaat.’ Dat is fundamentele systeemkritiek. Geweldig! Kamp bekritiseert het kortetermijndenken dat zorgt voor de vele milieuproblemen. Tweemaal in zijn essays benoemt hij minder vlees eten als onderdeel van een duurzamere levensstijl. Het gaat hem bij het vlees eten blijkbaar alleen om de grote ecologische voetafdruk ervan, niet om dierenleed. Het probleem met ‘minder vlees eten’ is echter, minder dan wat? Minder dan vroeger? Minder dan iemand anders? Minder dan gemiddeld? Veel mensen zullen zeggen dat ze minder vlees eten. Maar hoeveel minder vlees is moreel verantwoord? Het antwoord is duidelijk: helemaal geen vlees en dierlijke producten eten. Zoals ik in ander werk (De vrolijke veganist, Beter weten, Groen liberalisme) al uitvoerig heb beargumenteerd volgt uit een zorg over milieu, toekomstige generaties én niet-menselijke dieren de morele plicht tot veganisme. Niet minder vlees, maar géén vlees.
De maatregelen die Kamp noemt om de ecologische crisis (die term gebruikt hij trouwens niet) te beëindigen, zijn op zich goed, maar bij lange na niet voldoende om het tij te keren. Hij houdt vast aan een geloof in creativiteit en innovatie om het milieuprobleem met technologische hulpmiddelen het hoofd te bieden. In ieder geval neemt hij het klimaatprobleem serieus (al behelst het milieuprobleem veel meer dan het klimaatprobleem).
Kamp levert een belangrijke positieve bijdrage aan het humanisme door het belang van natuur en daarmee de zorg voor toekomstige generaties een centrale plaats te geven. Daarmee onderscheidt Kamps essay zich van veel humanistische uiteenzettingen. Kamps visie is een soort lichtgroen humanisme, maar helaas nog lang geen ecohumanisme.
De kracht van Kamps essay is dat het bondig, persoonlijk, helder en vriendelijk is. Hij maakt humanisme aantrekkelijk voor een groot publiek en ik hoop van harte dat dit boek eraan bijdraagt dat meer mensen zich humanist gaan noemen en zich ook bij een humanistische organisatie als het Humanistisch Verbond aansluiten om zo een positieve bijdrage aan de samenleving te kunnen leveren. En minder vlees eten is altijd nog minder slecht dan meer vlees eten – om het maar eens pragmatisch te bekijken. Het is niet anders, maar uit zorgvuldige morele reflectie volgt dat veganisme de morele nullijn is.
‘Ik wil een prettig en vriendelijk mens voor mijn omgeving zijn: dat is waar ik het verschil in wil maken.’ Dat is iets wat ik niet kan zeggen. De tragiek is namelijk dat aardig gevonden willen worden waarheid en leed kan verhullen.
Erwin A. Kamp, Waarom ik humanist ben….Essay over de betekenis om zelf zin aan het leven te geven, Uitgeverij Magnus Aurelia, 2019.
Recensie door Floris Van Den Berg
[i] Opeens merkte ik op dat het allemaal mannen zijn, terwijl feminisme toch tot de essentie van humanisme behoort. Filosoof Martha Nussbaum, die een eredoctoraat van de UvH heeft ontvangen, is als humanist te bestempelen, maar zij heeft geen boek expliciet over humanisme geschreven. Haar capaciteitenmethode (capabilities approach) heeft wel aanhang onder humanisten (en terecht).