Rusteloosheid - Ignaas Devisch
Je kent het plaatje wel: het is een zonnige, vrije middag, de eerste ècht zonnige van het seizoen, en je zoekt je oude plaatsje in de tuin weer op, gewapend met een glas, een goed boek en de nodige ondersteunende kussentjes voor je gammele rug en nek. Want deze rust heb je echt wel verdiend. En net terwijl je bladzijde 21 omslaat, klaar om aan de echte inhoud te beginnen, doemt er in je ooghoeken een reus van een 15 cm hoge brandnetel op. Pal tussen je gekoesterde plantjes heeft hij zich gevestigd en, in zijn nopjes als hij is met zijn nieuwe thuis, bulkt hij van het veelbelovende zaad. Dit mag niet zijn en voor je het weet, kruip je op handen en knieën tussen je bloemen, op zoek naar jong, frisgroen maar ongewenst leven. Zonde van de tijd maar wat moet, moet!
Dat gevoel, die gedachte, moet filosoof en hoogleraar Ignaas Devisch op één of andere manier ook gehad hebben. Alleen, hij stond erbij, keek ernaar en besloot zijn tijd nuttig in te vullen en er een boek over te schrijven. En als je Devisch al eens gezien of gelezen hebt in één of ander interview, maak je meteen de bedenking dat hij en hij alleen de geknipte persoon moet zijn om vol geduld de fundamenten en drijfveren van de menselijke onrust en rusteloosheid (jawel, er is wel degelijk een onderscheid) uit te benen en ons hapklaar voor te schotelen. Onze nogal onbehouwen omgang met tijd, rust en vooral rusteloosheid is universeel. De mens van vandaag kampt er nagenoeg zijn hele leven mee. Vaak leven we met de permanente indruk een chronisch gebrek aan tijd te hebben. Dit klopt evenwel niet geheel .
De auteur focust evenzeer op het ongemak, dat riante tijdsoverschotten voor ons met zich meebrengen, alsook op het culpabiliteitsgevoel in ons gemoed als we al te lang met ledigheid geconfronteerd worden. Om aan te tonen dat dit in het verleden ook al zo was, keert Devisch daarvoor zelfs terug tot de late middeleeuwen, waar een Italiaanse zakenman, ene Datini, wiens briefwisseling grotendeels bewaard is gebleven, zich erover beklaagt zijn hele leven gewerkt en gewroet te hebben, daarbij opgejaagd door een onstilbare honger naar macht en bezit en op een bepaald ogenblik tot de vaststelling komt dat hij ‘opgebrand’ is. Zijn lichaam is moe, volgt niet meer en doet hem overal pijn. Hij zal noodgedwongen rust moeten nemen en is hier allerminst gelukkig mee. Zijn vriend, een asceet met wie hij correspondeert, veroordeelt hem om zijn blinde winstbejag en de roofbouw op zijn lichaam.
In deze confrontatie tussen twee uitersten, deze verwijten en waarschuwingen klinken oorverdovend heel wat hedendaagse stemmen door. Voor de figuur van de onverzadigbare zakenman is het ons wellicht duidelijk, maar ook de asceet kent zijn hedendaagse evenknie. Waar de asceet in de middeleeuwen een armoedig en hard leven leidde (we moeten bijna schrijven: ‘leed’) in het teken en de schaduw van zijn god, zo is deze vandaag aanwezig in de gedespiritualiseerde en performatieve geest van de moderne asceet. Concreet, stel je voor: de topmanager die enkele dagen in een abdij in afzondering gaat om na te denken over een gigantische wending, die hij met zijn bedrijf binnenkort wil nemen. Die abdij is hier een oord van rust en geen oord van gebed. Of denk aan de drukbezette zakenman die elke ochtend om half zes opstaat om in weer en wind te trainen voor de aankomende marathon. Voorbeelden zijn er voldoende en alle slaan ze terug op één uitdrukking: ‘se reculer pour mieux sauter’.
Naar het einde van de middeleeuwen toe groeit bij de toch al stilaan naar secularisering evoluerende mens het besef dat hij zijn tijdsinvulling beter tijdens dit leven zin geeft in plaats van te wachten op de onuitputtelijke maar nogal onzekere eindeloosheid van het hiernamaals. En net die drang naar optimale tijdsinvulling verhit vele geesten. De mens ontdekt het besef dat het ‘hiernumaals’ primeert op het ‘hiernamaals’. In de steden gonst het dan ook van de activiteiten, waaraan zoveel mogelijk mensen trachten te participeren. Ondertussen echter, op het platteland, ver weg van de steden, waar de geesten stilaan verzadigd raken van de overdonderende diversiteit en het knagende gebrek aan tijd om daarvan optimaal gebruik te kunnen maken, klinkt de lokroep van het eenvoudige buitenleven. Veel ‘dolgedraaide’ stedelingen worden er dan ook naartoe getrokken, op zoek naar rust.
Verstandige geesten hebben al snel de opportuniteiten door en spelen handig in op de romantisering van het harmonische boerenleven. Taferelen als ‘De boerenbruiloft’ van Breughel zijn dan ook eerder commerciële lokvogels voor het plaatselijke plattelandstoerisme dan waarheidsgetrouwe konterfeitsels van het leven van alledag. Eén zaak staat vast, Devisch’ retrospectie op de middeleeuwen is er niet zomaar. Ze demonstreert dat het tekort (waardoor onrust ontstaat) zowel als het teveel (waardoor rusteloosheid ontstaat) aan tijd geen tekenen van de tijd maar tekenen van alle tijden zijn, al wijst de auteur er wel op dat niet duidelijk is in hoeverre bv. verveling de kans had door te dringen tot in de ongeletterde lagen van de bevolking.
Wat mij echter opvalt, is dat de auteur (on)bewust (misschien is hij niet overtuigd van de relevantie ervan voor zijn boek) voorbij gaat aan het oorzakelijke verband van de middeleeuwse tijdsbeleving en de leer van de christelijke kerk. Dat tijdsinvulling geen veronachtzaamd gegeven was, zoals men deed uitschijnen, maar wel degelijk een uitgekiend strategisch middel, door de kerk tegen haar gelovigen ingezet als vehikel om de controle over hun dagelijkse leven te behouden, vind ik jammer genoeg nergens expliciet terug. Deze inmenging van de kerk in de menselijke openbare en zelfs private tijdsbesteding kan nochtans mee helpen verklaren, vanwaar onze huidige omgang met tijd afkomstig is.
Waar men in de middeleeuwen het fenomeen van de menselijke onrust detecteert, zo slaagt men er gedurende de 16e en 17e eeuw steeds beter in deze adekwaat te verwoorden. Zo betwijfelt ene Gherrit Hendrickszoon Stuver (over wie ik overigens buiten dit boek nergens iets heb teruggevonden) of rust wel zozeer het hoogste menselijk goed is. Veeleer vindt hij rust om de rust zinloos en enkel dan betekenisvol als zij dient om er daarna met hernieuwde energie tegenaan te gaan. Rust om de rust zonder perspectief biedt volgens Stuver enkel een uitkijk op de dood want slechts de dood is bij machte het steeds weerkerende menselijke verlangen naar nieuwe dynamieken te beëindigen.
Menig filosoof uit die periode boog zich over de rust die het moderne leven de mens bood en hoe daarmee om te gaan. Devisch’ uiteenzetting is nu op kruissnelheid gekomen en hij zou geen bevlogen filosoof zijn als hij niet een stroom aan bekende en minder bekende namen van filosofen de revue liet passeren. Logisch want de menselijke tijdsbesteding loskoppelen van god brengt voor de mens nieuwe verantwoordelijkheden met zich mee. De absolute, oningevulde rust om de rust leidt immers tot horror vacui, de absolute zinloosheid van het menselijke bestaan. Blaise Pascal omschrijft het zeer treffend en van angst doordrongen als ‘een zinloos bestaan in een stil heelal’. Over hoe die leegte op te vullen tot ze een goed leven wordt, buigt zich uitgebreid de filosoof Coornhert. Zowel Coornhert als Pascal komen steeds terecht bij de dualiteit tussen enerzijds de hunker naar uitwegen om uit de onrust te ontsnappen en anderzijds het zoeken naar nieuwe dynamieken om de daaruit ontstane rusteloosheid op te vullen.
Naarmate de tijd verstrijkt, tekent één patroon zich duidelijk af: de mens krijgt het steeds moeilijker om rustin zijn leven zomaar te aanvaarden zonder dat er nieuwe perspectieven op actie aan verbonden zijn. Dit mag vanzelfsprekend niet verbazen gezien de ondertussen enorme mogelijkheden die hem tot onrustkunnen drijven. Hierbij speelt dan ook nog wat de Amerikaanse socioloog Barry Schwartz benoemt als de paradox van de keuze, wat erop neerkomt dat naarmate we meer keuze hebben, het kiezen steeds minder bevrijdend aanvoelt. Bovendien is na het kiezen de vraag of we wel goed hebben gekozen, veel sterker. De periode van de romantiek zou de periode van de romantiek niet zijn indien zij niet totale leegte enverveling van de weeromstuit ging verheerlijken, weliswaar met die nuance dat de totale leegte hier eerder beschouwd wordt als een bewust geëvoceerde leegte. Geëvoceerd of niet, de absolute leegte leidt hier andermaal tot rusteloosheid. Daar ontsnappen zelfs de zo vrijheidslievende romantici niet aan. En precies uit de combinatie van de begrippen leegte en verveling zien nieuwe, moeilijk te vertalen romantische termen als Sehnsucht en Weltschmerz het licht.
In de 19de eeuw laat de auteur dan weer kleppers als Nietzsche en Schopenhauer aan bod. Voor Nietzsche is het leven één grote agitatie, één opwindend geheel dat een rusteloze, stormachtige aanpak vereist. Met asceten, priesters en gelovigen loopt hij niet hoog op, zij vergokken hun gekregen tijd op het hiernamaals. Schopenhauer dan weer denkt in een weinig opbeurend dilemma. Bij hem is het kiezen tussen verveling of lijden. Ons streven namelijk maakt dat we niet gelukkig kunnen zijn als we ons in rust bevinden. Rust doet ons lijden omdat we niets bereiken. Aangezien we als mens geloven dat we het geluk wel degelijk kunnen bereiken, moeten we zoveel mogelijk de rust vermijden. Een beetje kort door de bocht weliswaar, belanden we hier bij het verschil tussen Nietzsche en Schopenhauer. Nietzsche zegt openlijk ‘ja’ tegen het leven terwijl Schopenhauer eerder aanmaant tot het intomen van onze verlangens om zo het leven draaglijk te houden. Schopenhauer gaat ervan uit dat wie niet teveel verwacht, ook niet teveel teleurgesteld kan worden.
Later wordt dan weer het begrip verveling zeer populair. Het begrip is populair geworden als een vorm vanongelukkig zijn en uit zich ondermeer in de literatuur (zie ‘Les Fleurs du Mal’, ‘Madame Bovary’, etc.) en dan vooral in de Russische. Wat verveling dan weer zo typisch maakt, is dat het uiteraard een vorm is vanongelukkig zijn maar dan zonder dat er een bepaald gebrek mee gemoeid is, het wordt m.a.w. gekenmerkt door een gebrek aan gedrevenheid om die ondertussen welbekende nieuwe dynamieken te gaan verkennen.
De enorme stroomversnellingen die de menselijke ontwikkeling heeft meegemaakt, is terug te voeren op drie belangrijke factoren: versnelling, secularisering en individualisering. Versnelling is een logische factor: evolutie en ontwikkeling zijn vrijwel nooit gericht op vertragende processen maar altijd op versnellende. Voorbeelden zijn er legio: transport, communicatie, fast-food, speeddaten, diagonaal lezen, enz. Dit besef heeft vroeger de gedachte gecreëerd dat de mens anno nu zou tenondergaan aan de enorme overvloed aan vrije tijd. Dit is niet het geval gebleken en wel hierom: door de versnelling raakt onze agenda sneller afgewerkt. Om echter uit de zone van de rusteloosheid te blijven, legt de mens zich als vanzelf meer opdrachten op.
Secularisering dan weer scherpt ons besef dat we uitkijken op de dood en doet ons streven naar zoveel mogelijk realisaties onder het motto: de tijd gaat snel, gebruik hem wel. De allereerste kiemen van deze redenering zouden, zoals zo vaak, in de keiharde realiteit zijn ontstaan. In 1348 brak de zwarte pest uit. De mens begreep niet wat er precies gebeurde maar besefte wel dat het leven heel plots volledig kon omslaan in een enorme golf van mysterieuze overlijdens. Dat prille besef was meteen het startschot voor wat later de menselijke secularisering zou worden. De gevolgen hiervan zijn: of je probeert zo lang mogelijk de dood uit te stellen en zet alles op alles wat betreft wetenschappelijk onderzoek (met als gevolg: versnelling) of je probeert je geleende tijd zo vol mogelijk te proppen (met als gevolg: onrust). En hier ontkracht de auteur de kritiek van diegenen die dit alles proberen toe te schrijven aan de opkomst van het neoliberalisme. De existentiële onrust en het besef dat er voor ons leven geen herkansing bestaat, dàt zijn de drijvende krachten achter ons handelen. Hoe anders blijft onze voortdurend prestatiegerichte houding zo sterk overeind, ondanks deze aanhoudende stroom van kritiek? We klagen maar doen ondertussen lustig verder?
Een laatste factor is die van de individualisering, niet zelden in één adem genoemd met zelfzucht en hebzucht. De Nederlandse psychiater E.A. Carp koppelt individualisering aan een ‘verzwakking van de kosmische verbondenheid’, van ‘godsdienst’ en van ‘religieus besef’. Ook hier rijst de vraag waarom we dan nog langer meewerken aan een systeem waar we zo’n lak aan hebben? Speelt hier dan ook de opkomst van het neoliberalisme? Welnee, zelfs tijdens onze vakanties (het voorbeeld van absolute rust) eisen we het beste voor onszelf op. Waarom staan we anders voor dag en dauw op om met een strandlaken de beste plekjes voor onszelf bij het zwembad te reserveren?
Blijft bij het einde van dit boek de slotvraag welke de oplossing is voor onze woekerende omgang met de tijd. Een concreet antwoord laat natuurlijk op zich wachten maar een deel van de oplossing ligt wellicht in de verhelderingen die Ignaas Devisch tijdens het lezen brengt. Hij vertelt alles in een verteerbaar gemaakte tekst zonder dat je als lezer, zoals hij zelf in zijn nawoord meegeeft, een doctoraat in de wijsbegeerte op zak moet hebben. Af en toe trakteert de schrijver zijn lezers zelfs op een ongecompliceerd maar toepasselijk lied of vers om één of ander te duiden. De ondertitel Pleidooi voor een mateloos levenlijkt mij verder duidelijk genoeg. De auteur suggereert ook een andere benadering. We zouden in plaats van naar de oplossing te zoeken, ook de vraag kunnen veranderen. Moeten we eigenlijk wel zoeken naar een oplossing? Is er dan iets mis met onze houding? Hiervoor parafraseert Devisch de Portugese schrijver Pessoa: Geen enkel probleem is oplosbaar. Indien het oplosbaar was, was het geen probleem.
Recensie door Rudi Collijs
Ignaas Devisch, Rusteloosheid, De Bezige Bij, 2016